Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Godsdienst

betekenis & definitie

Godsdienst - (Lat. religio, < religare = vastbinden, of religere = overdenken, of relegere = herlezen) heeft een veelvoudige beteekenis: 1° de gezamenlijke leerstellingen, die men over God belijdt en uit de betrekking tusschen God en het afhankelijk redelijk schepsel afleidt; g. = belijdenis. 2° Het geheel van de plechtigheden, die de godsvereering vormen, als gebed, offer; g. = godsvereering. 3° De inwendige toestand van een mensch, wien het afhankelijkheidsbewustzijn een levensbeschouwing en het leven een wandelen vóór God geworden is; g. = → godsdienstigheid, godsvrucht, vroomheid. G. als belijdenis kan een primaire natuurplicht worden genoemd, omdat het uit den aard van den mensch als van God afhankelijk en redelijk wezen volgt, dat hij, die niet door zichzelf ontstaan is of in het bestaan gehouden wordt, deze waarheden met de daaruit volgende plichten zou bevestigen.

G. als eeredienst is een secundaire natuurplicht, d.i. al past het den mensch wegens zijn afhankelijkheid aan God eer te bewijzen door bepaalde daden van offer en gebed, toch is die verplichting minder duidelijk dan die van het belijden van de afhankelijkheid. De eeredienst kan daarom verschillen van volk tot volk, kan min of meer ontwikkeld voorkomen, inwendig of uitwendig zijn, terwijl het belijden van één waren God en ’s menschen afhankelijkheid om waar te zijn zich maar onder één vorm mag voordoen.

Als vroomheid is g. een ontwikkelde en voltooide vorm van godsbelijdenis en godsvereering, die groeit tot een bestendigen toestand, heel het leven doet beschouwen als het vervullen van een huldeplicht tegenover God en in zijn volmaakten vorm heiligheid wordt genoemd.G. wordt natuurgodsdienst genoemd, wanneer de mensch zelf door eigen inzicht van verstand en rechtschapenheid van inborst zijn verhouding tegenover God bepaalt. G. wordt bovennatuurlijke g. genoemd, als door een persoonlijk ingrijpen van God zijn wil omtrent de godsvereering bepaald wordt. Die bovennatuurlijke g. is strikt bovennatuurlijk, wanneer God den mensch in een geheel nieuwe en hem overtreffende verhouding stelt; in breeder zin bovennatuurlijk, als God door zijn tusschenkomst op precieze wijze de natuurverhouding vaststelt.

Wezen van den godsdienst. Godsdienst ontstaat niet uit loutere fantasie of als product van samenleving of uit pathologische toestanden, wel uit metaphysische overtuigingen omtrent God en de verhouding van mensch tot God. Deze overtuiging bepaalt tegelijkertijd wat g. moet zijn en dat er een g. moet zijn. Elke dwaling omtrent God, bijv. een pantheïstische opvatting, leidt tot misvorming of vernietiging van den g. Wie zijn rede volgt, is verplicht God te erkennen, ook verplicht te belijden, dat hij van God afhangt, verplicht daarom deze afhankelijkheid onder een of anderen vorm uit te drukken, zelfs onder den door God vastgestelden vorm, indien deze vaststelling plaats greep. Hij is ook verplicht, indien zijn geweten daarop zijn aandacht vestigt, te zoeken of God niets bepaald heeft omtrent de wijze, waarop de mensch zich tegenover Hem te gedragen heeft. Die plicht is waar te nemen door elk individu afzonderlijk, evenals door de maatschappij als zoodanig, omdat de mensch niet alleen als individu, maar ook bepaald als maatschappelijk wezen God te erkennen en te eeren heeft.

G. is geen gevoel, ook niet een louter bespiegelend erkennen van God, zooals een wijsgeer dat doet. Zelfs de godsbelijdenis en a fortiori de godsvereering is een wilsdaad, waarin steeds het motief van rechtvaardigheid aanwezig is. Het is een mensch waardig en billijk God te belijden, God te eeren, voor God te wandelen.

Maes. Voor de door de Kath. Kerk geordende openbare Godsvereering, → Liturgie (I).

Voor de primitieve godsdiensten, → Hoogste wezen.

Voor de verhouding tusschen Godsdienst en Staat, → Kerk (sub Kerk en Staat).

Voor godsdienstige kunst, → Religieuze kunst.