Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Structuur

betekenis & definitie

1° (geol.) de rangschikking en de onderlinge betrekking van de mineralen in een gesteente, voor zoover deze een gevolg is van de omstandigheden, waaronder zij gevormd zijn, in tegenstelling tot textuur, die een gevolg is van latere uitwendige invloeden; bijv. druk.

Jong.

2° (Landb.) Onder structuur verstaat men de ligging der gronddeeltjes ten opzichte van elkaar. Liggen zij zonder eenig verband naast elkaar dan spreekt men van korrelstuctuur, zijn zij tot kruimels vereenigd dan van kruimelstructuur. Aangezien in het laatste geval de lucht- en watervoorziening in den grond het best geregeld is, moet de landbouwer er naar streven door het toevoeren van kalk en humus en door een juist gekozen grondbewerking het tot stand komen der kruimelstructuur te bevorderen.

Dewez.

3° (Exp. psychol.)
a) Een complex bewustzijnsverschijnsel, dat uit ➝ elementen is opgebouwd;
b) ander woord voor Gestalt (➝ Gestaltpsychologie);
c) het samenhangend levensgeheel van een individu, waarin de psycholoog zich moet indenken en vanwaar uit hij doen en laten van dat individu moet trachten te begrijpen. ➝ Structuralisten.
v. d. Veldt.