(Arab., soef = wollen kleed), benaming in den Islam voor de voorstanders van een meer ascetische richting, die daarom wel Soefisme genoemd wordt. Reeds in de eerste eeuwen van den Islam vinden we figuren, die, waarsch. beïnvloed door de Christelijke, vooral Syrische spiritualiteit, zich op een ascetisch leven (armoede, onthechting, versterving) toelegden binnen het kader der orthodoxie.
Tegenover de verstarring van een te juridische godsdienstopvatting ontwikkelde zich in de volgende eeuwen een strooming, welke de liefde tot en de vereeniging met God op den voorgrond plaatste. Op haar ontwikkeling hebben zeer verscheiden factoren (Christendom, Neoplatonisme, Perz. en Ind. invloeden) ingewerkt.
Vooral in Perzië was er de neiging om aan de practijk van godsvereeniging, die men in de extase meende te bereiken, een pantheïstische verklaring ten grondslag te leggen, al is vaak voorzichtigheid bij een verklaring in dezen zin van de uitingen der mystici geboden, zooals Massignon in zijn monographieën over den mysticus al ➝ Halladzj aantoonde. Pantheïstisch of niet pantheïstisch, steeds staat in de leer van het Soefisme de eenheidsverklaring Gods (tawhid) in het centrum.
Om tot de practijk der persoonlijke vereeniging met God te komen heeft men een voorbereiding te doorloopen, waarbij initiatie door een leeraar onontbeerlijk is en die vsch. stadia (makamat) omvat, waaraan bep. innerlijke gemoedstoestanden (ahwal) beantwoorden. Het bereiken van het eindpunt, de gnosis (ma’rifa) of de hoogste realiteit (hakika), wordt negatief als een „verdwijnen van het zelf” (fana) of positief als een „verblijven in God” (baka) beschreven.
Vergelijkingen met de zinnelijke liefde zijn vooral bij de Perz. dichters veelvuldig. Reeds vroeg vereenigde men zich tot groepen, die later tot mystieke broederschappen (tarika) uitgroeiden.
Men tracht er vooral door technische middelen (➝ Dzikr; Derwisjendans) tot een extatischen toestand te geraken. Tot de meest op den voorgrond tredende figuren van het Soefisme behooren ➝ Halladzj, ➝ Gazali, die deze lang als kettersch beschouwde richting haar plaats in de orthodoxie verzekerde, tic raonist ➝ Ibn al-Arabi, vele Perz. dichters, o.a. ➝ Dzjalaloeddin Roemi.Lit.: R. Nicholson, Mystics of Islam (1914); Lammens, L’Islam (1926).