Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Kaak

betekenis & definitie

noemt men de beenderen of kraakbeenderen, welke bij de gewervelde dieren met de verhemelte-beenderen het mondskelet vormen. Men onderscheidt ➝ boven- en ➝ onderkaak.

Ook bij ongewervelde dieren, waar harde deelen steun geven aan den mond, spreekt men van k.; eveneens worden de mondwerktuigen der insecten en andere geleedpootigen als zoodanig aangeduid.Willems. Aan de kaak stellen was de meest verbreide eerestraf in het Oud-Ned. recht. Zij bestond daarin, dat de misdadiger op een ton (= kaak), later op een daartoe ingerichte hoogte tot zijn schande te kijk werd gesteld; hij werd dan op het platform met een ijzeren band om den hals aan een paal bevestigd. De straf werd voornamelijk toegepast bij meineed, valschheid in zegels, echtbreuk, koppelarij, bedrog, openbreken van sloten, beleediging en godslastering. Bij of aan den misdadiger werden voorwerpen opgehangen, die het gepleegde feit zinnebeeldig voorstelden. Ook werd boven zijn hoofd het vonnis vastgehecht. De duur der te-pronkstelling werd bepaald bij de wet of in het vonnis en varieerde van een uur tot een dag en een nacht. Meestal werd de straf uitgevoerd op een tijd, dat zich veel menschen op straat bevonden, en de delinquent mocht door de voorbijgangers met allerlei voorwerpen, als rotte appelen, worden geworpen.

Lit.: K. J. Frederiks, Het Oud-Nederlandsch Strafrecht (I 1918, 405 vlg.).

v. d. Kamp.