Kaak
v. (kaken), 1. (ontl.) het beendergestel dat de mondholte omsluit en waarin de tanden en kiezen geplaatst zijn: bij de mens onderscheidt men een bovenen een onderkaak; 2. kakebeen, boven- of onderkaak, maar zonder nadere bep. gewoonlijk de laatste: in elke kaak zitten evenveel tanden en kiezen; een vooruitstekende kaak (onderk...