Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jubeljaar

betekenis & definitie

(➝ Hebr. jobel = trompet). Volgens de Wet van Moses (Lev. 25.8-55; Num. 36.4) moest elk 50e jaar op bijzondere wijze geheiligd zijn.

Het begon op den Verzoendag van het ➝ Sabbatjaar. Voor dit jaar golden alle bepalingen van het Sabbatjaar.

Bovendien kwamen alle verkochte of verpande akkers en huizen op het land (in de steden ook de huizen der priesters en levieten) aan de oorspr. bezitters terug. Alle Israëlietische slaven werden vrij.

De schulden werden kwijtgescholden. Deze bepalingen waren gegrond op de idee, dat Jahwe eigenaar is van het land en zijn bewoners.

In de practijk kwam, zeker na de ballingschap, van deze voorschriften niet veel terecht.C. Smits. Onder de Nieuwe Wet verschijnt het Jubeljaar (Jubileum, Annus jubileus, ook Annus sanctus: Heilig Jaar, en Gouden Jaar genoemd) in 1300, onder Bonifatius VIII, als een iedere eeuw terugkeerend jaar van vreugde, bevoorrecht met groote geestelijke gunsten, nl. een vollen aflaat, in Rome te verdienen, door allen, die rouwmoedig zouden biechten bij priesters, daartoe met bijzondere volmachten voorzien, en een aantal malen gebeden zouden verrichten in de groote ➝ basilieken: in 1300 slechts (gedurende 30 dagen, of 15 voor vreemdelingen, minstens eenmaal per dag) in die van S. Petras en S. Paulus, sinds 1390 in alle vier. Was dat in 1300 het eerste? Zeker werd sinds de 12e e. een volle aflaat (bijv. aan de Kruistochten verbonden) en afl. tijd soms J. genoemd. De periode bracht Clemens VI in 1350 op 50 jaren (als onder de Oude Wet), Urbanus VI op 33 (de leeftijd des Heeren), Nicolaas V (1450) weder op 50, Paulus II (1475) voorgoed op 25. Sinds Gregorius XIII (✝ 1582) wordt het J. op Hemelvaartsdag tevoren aan de S. Petrasbasiliek afgekondigd, en op den 4en Adventszondag aan de drie andere. Het loopt van Kerstmis tot Kerstmis, wanneer aan de vier basilieken de Heilige ➝ Deur wordt geopend en gesloten. Tot 1500 strikt beperkt tot Rome, werden sindsdien de J.-gunsten, na deze sluiting, onder nieuwe voorwaarden, uitgebreid tot de geheele wereld, gewoonlijk echter slechts voor 6 maanden. Reeds in 1390 waren zij uitgestrekt geworden tot enkele buitenlandsche, Duitsche, steden. Heden onderscheidt men tusschen „gewone” en „buitengewone” J. (ook: majora en minora), de laatste (ook: „Aflaten ad instar J.”) worden sinds 1560 (hervatting van het concilie van Trente) uitgeschreven bij bijzondere gelegenheden, bijv. bij aanvang van een nieuw pontificaat (sinds 1585); zij duren gewoonlijk slechts zeer kort, voorts zijn de voorwaarden zwaarder dan die der gewone door toevoeging van vasten en verplichte aalmoes.

Lit.: Beringer, Die Ablässe (I nr. 994-1019; Freiburg; Fr. vert. Les Indulgences, Parijs); Bastien, Tractatus de Anno Sancto (Maredsous); Thurston, The Holy Year of Jubilee (Londen).

Louwerse.