Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jericho

betekenis & definitie

Bijbelsche naam van een oude Palestijnsche koningsstad, gelegen in een vruchtbare vallei met tropisch klimaat [vandaar de benaming „Palmenstad” (Jud. 3.13)], 250 m beneden den zeespiegel, anderhalf uur gaans Westelijk van den Jordaan. Het is de eerste vesting, die de Israëlieten in Canaän veroverden en verwoestten (Jos. 6).

Toch moet Jericho van eenig belang gebleven zijn, daar het in den tijd der Rechters door Moab bezet werd (Jud. 3.13). Bij de rijkssplitsing (932) sloot J., hoewel behoorend tot het grondgebied van Benjamin, zich bij Noordrijk aan, en werd onder Achab (873-854) door Hiël herbouwd en versterkt (3 Reg. 16.34).

Ten tijde van Elias en Eliseüs bevond zich te J. een profetenschool (4 Reg. 2.5). In den Maccabeëntijd werd J. door Bacchides opnieuw bevestigd.

Dit oude J. vormt thans de ruïne Teil es-Soeltan, nabij de zgn. Eliasbron (Ain es-Soeltan).Herodes de Groote bouwde als winterresidentie ten Z.O. van dit J. een nieuw J., het J. van het N. T. Gelegen aan den overgang over den Jordaan was het een gewichtige grensplaats met tolkantoor (Zachaeus, Lc. 19.1). Jesus genas er twee blinden (Mt. 20.30). Sinds Constantijn van de 4e tot de 6e eeuw bisschopsstad, werd het in 614 en 638 door Perzen en Arabieren verwoest (thans: Teil aboe-Alaik). Misschien had de stad zich in deze periode nog verder verplaatst, daar Eusebius dit J. van het oude en het nieuwe Herodiaansche J. onderscheidt.

De Kruisvaarders bouwden ten O. van het oude en nieuwe J. een stad, die 1186, tijdens de invasie van Saladijn, ten onder ging, maar in de 19e eeuw opnieuw bevolkt werd en tegenwoordig Er Riha heet, een dorp met ruim 1000 inwoners, waarvan 100 Christenen.

De opgravingen van het oude J. (Tell es-Soeltan) behooren tot de belangrijkste van Palestina. Immers, daar J. betrekkelijk afzijdig lag, zal het een zuiverder beeld geven van de ontwikkeling eener Canaänietisch-Israëlietische stad dan de in het wereldverkeer opgenomen en dus meer aan vreemde invloeden onderhevige steden als Megiddo, Beth San, Geser enz. Bovendien zou een archaeologisch-juiste dafeering van J.’s muren en zijn verwoesting een steunpunt vormen in de chronologie van Israël’s vroegste geschiedenis. De opgravingen hebben aan die verwachtingen slechts gedeeltelijk voldaan. De eerste werden uitgevoerd door E. Sellin en C. Watzinger van 1907 tot 1909, en brachten gedeelten van twee stadsmuren aan het licht, één aan den voet van den heuvel (muur A), en één (een dubbele muur) op den kam van den heuvel (muur B). In de dateering van beide muren konden noch de opgravers, noch de deskundigen (Vincent, Albright, Pythian-Adams en Garstang) tot overeenstemming komen. 1929 heeft J. Garstang nieuwe opgravingen ondernomen, waarvan de belangrijkste resultaten deze zijn: de ontdekking van J. ’s necropool, en het blootleggen van een derden muur (C), die zich onder de fundamenten van muur B bevond. Hoewel de werkzaamheden nog niet als beëindigd beschouwd kunnen worden en het geheele materiaal nog niet is gepubliceerd, laat zich de verhouding der drie muren aldus bepalen. Muur C is de oudste, en dateert van 2100-1900 v. Chr. Daarna werd muur A gebouwd, 1900-1600. De jongste is de dubbelmuur B, 1600-1200. Deze muur omgaf J., toen Josuë met de Israëlieten tegen de stad optrok, en ze moet op de aanvallers zoo’n indruk gemaakt hebben, dat ze de verovering van de stad alleen door een wonderlijke beschikking van de Voorzienigheid mogelijk achtten (Jos. 6). Tot zoover zijn de opgraver en de deskundigen het eens. Wanneer echter muur B verwoest werd, en wanneer bijgevolg Josuë Canaän binnentrok, is een vraag, die nog niet eensluidend beantwoord wordt. Garstang meent 1400, Vincent 1250. De jongste vondsten in de necropool zouden Vincent gelijk geven. Voor de verdere ontwikkeling van het vraagstuk, zie ➝ Tell es-Soeltan.

Lit.: Opgravingsberichten: E. Sellin en C. Watzinger, Jericho. Ergebnisse der Ausgrabungen, in Wiss. Verö ff en tl. D. Oriënt. Ges. (jg. 22, Leipzig 1913): J. Garstang, in Pal. Expl. Fund Quarterly Statement (1927, 34-47 : 1930, 123-132 ; 1931, 104-107 ; 1935, 61 vlg.); id., in Annals of Archaeology and Anthropology (Liverpool jg. 19, 1932, 3-22, 35-54; jg. 20. 1933, 3-42 ; jg. 21, 99-136). Besprekingen : P. Vincent, in Revue biblique (jg. 39, 1930, 403-433 ; jg. 41,1932, 264-276 ; jg. 44, 593-605); J. Simons, J. in Schrift en Werkelijkheid, in Studiën (jg. 63, 1931, 13-34; populair). v. d. Bom.