Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jordaan

betekenis & definitie

(Arabisch: Nahr Asj-Sjariat al Kabir, = de groote drinkplaats), de hoofdrivier van Palestina, ontstaat uit de bergstroomen Nahr al Hasbani, Nahr al Leddan en Nahr Banijas, die op de hellingen van den Hermon ontspringen. Na hun vereeniging doorloopt de J. een vruchtbare dalvlakte en stroomt in het Hoeleh-meer (Bahr el Chet), dat 2 m boven zeeniveau ligt.

Van hieraf daalt het Jordaandal snel. Bij de instrooming in het meer van Genesareth, 16 km Zuidelijker, ligt de waterspiegel reeds 208 m onder zeeniveau.

Van waar de J. het meer verlaat tot aan zijn uitmonding in de Doode Zee, een afstand van 104 km in rechte lijn, slingert hij zigzag door het dal, zoodat de lengte meer dan 300 km wordt. Het verval bedraagt 186 m.

Door stroomversnellingen, modderbanken en sterk wisselenden waterstand is de J. nergens bevaarbaar. Bij de uitmonding bedraagt de diepte ongeveer één meter.

De totale lengte van den J. is 360 km.Van de linkerzijrivieren zijn de belangrijkste de Jarmoek, kort na de uitstrooming uit het meer van Genesareth, en meer Zuidwaarts de Jabbok. Bij de inmonding van den Jarmoek ligt het in 1931 voltooide Rutenbergkrachtstation, dat Palestina van electrischen stroom voorziet (max. capaciteit 300.000 pk).

Het Jordaandal tusschen het meer van Genesareth en de Doode Zee heet El Gor (de kloof). Het is een breede, kanaalvormige inzinking, het middenstuk van de zgn. Syrische depressie, in den ouden Diluvialen tijd gevormd tusschen het bergland van Samaria en Judea en het hoogland van Transjordanië. Geen dal ligt zoo diep onder den zeespiegel: van 208 m bij het meer van Genesareth tot 394 m bij de Doode Zee; de breedte wisselt van 5-22 km. Midden in deze vallei loopt een tweede, smallere kloof, Ez Zôr (= de insnijding, de loop) genaamd, hier en daar tot 3 km breed, waarvan de bodem ongeveer 50 m dieper ligt. Dit is de oude bedding, in een vroegere periode door de rivier uitgewoeld. De J. heeft zich in het laagste gedeelte teruggetrokken en is meerendeels niet breeder dan 30 m. Wanneer de sneeuw op Libanon en Hermon in het voorjaar smelt, overstroomt een groot deel van Ez Zôr; vandaar op den witten mergelbodem een veel rijkere plantengroei dan in het overige Jordaandal, dat vooral in de tropische hitte van den zomer sterk onder de droogte lijdt. Wessels In de Christelijke iconographie is de Jordaan als onderdeel van het Doopsel van Christus veelvuldig behandeld. De uitbeelding van een liggenden persoon, steunend op een urn, is een aanpassing aan de Oudheid, waarin rivieren als een liggende godheid werden weergegeven (Baptisterium der Arianen te Ravenna). Ook als onderdeel van een symbolische voorstelling der Kerk komt de J. voor: een stroom vloeit uit den snavel van de Duif (H. Geest), welke door Christus’ Kruis wordt gesplitst, weer aanwast en zich verzamelt in een bekken, daarna in vier stroomen (Evangelisten) zich weer verdeelt en uitloopt in den J. (absis-mozaïek in St. Jan van Lateranen te Rome). Ook de Vlaamsche primitieven behandelen den J. bij het Doopsel van Christus (Rogier van der Weyden, Bouts e.a.).

Lit.: Dict. d’archéol. chrét.; K. Smits, Iconographie v. d. Ned. Primitieven (1933). p. Gerlachus. Beteekenis in den Bijbel. De J. (Hajjardên, misschien wegens zijn sterk verval samenhangend met het Hebr. woord voor afdalen, maar wellicht niet-Semietisch; thans asj-Sjaria of Nahr asj-Sjariat al-Kabir), hoewel ’s zomers en bij lagen waterstand op vele plaatsen doorwaadbaar, is veelal een ernstig beletsel geweest voor de eenheid van de Oostelijke en Westelijke Israëlietische stammen. Bij de verovering van Canaän konden de Israëlieten alleen door een wonderlijke schikking der Voorzienigheid den J. overtrekken (Jos. 3-4). Alleen in het → Over-Jordaansche kon de dynastie van Saul zich nog een tijdlang tegen David handhaven (2 Reg. 2.8-3.5) en door een vlucht over den J. kon David zich tegen den opstand van Absalom (2 Reg. 15.13-19.22) weren. De invloed van de latere koninkrijken Israël en Juda bleef meestal tot de Westelijke zijde van den J. beperkt. Eerst in het Grieksch-Romeinsche tijdperk kwam er nauwer contact tusschen Palestina en het Over-Jordaansche. In het N.T. wordt de J., behalve bij den doop van Joannes, alleen genoemd in de uitdrukking „over den Jordaan”, om Perea aan te duiden. v.d. Born