Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Inflatie

betekenis & definitie

(Lat. inflare = opblazen) (econ.) noemt men de verhooging van het algemeene prijspeil, welke vanuit de geldzijde ontstaan is, nl. door eenzijdige vermeerdering van de hoeveelheid geld tegenover een gelijkgebleven goederenmassa. I. is dus een verstoring van het evenwicht tusschen het geld en de goederen.

Onder geld moet dan worden verstaan al wat koopkracht uitoefent. Die vermeerdering van koopkracht kan plaats hebben door vergrooting van den voorraad goud (goud-inflatie) of van de hoeveelheid papieren geld (papiergeld-inflatie) of ook door uitbreiding van het crediet (crediet-inflatie).

Er bestaat een nauw verband tusschen deze drie vormen van i., vooral tusschen de beide laatste. Zoo zal papiergeld-inflatie meestal het gevolg zijn van credietexpansie, in het bijzonder van de zijde van de circulatiebank.

Driemaal in de geschiedenis heeft een papiergeld-inflatie catastrophale gevolgen gehad: in 1720 onder het bankbiljettenregime van John Law, in 1789-1797 onder het Fransche assignatenregime en vooral in 1918-1923 in Duitschland, waar, tegenover een vermeerdering van de nominale waarde der bankbiljetten op 15 Nov. 1923 van 5 milliard maal die waarde op einde Juli 1914, een waardevermindering van die biljetten, in goud uitgedrukt, te constateeren viel tot 1/12, zoodat op 15 Nov. 1923 60 milliard papieren marken gelijk waren aan één goudmark.Het gevaar der i. is hierin gelegen, dat de prijzen van de goederen en diensten niet aanstonds en niet in gelijke mate stijgen. Het eerst zullen de prijzen der goederen stijgen en daarna die van de diensten. En in elk van beide is weder gradatie. Zoo zullen bij de goederen eerst de afgewerkte producten in prijs stijgen, en wel allereerst de weeldeartikelen en dan de noodzakelijke levensbehoeften, en eerst daarna de grondstoffen. En zoo is de opvolging bij de diensten: loonen, salarissen, renten, pachten en pensioenen. Wanneer nu een sterke en aanhoudende stijging van de prijzen heeft plaats gehad, dan treedt een nieuwe factor op, die oorzaak wordt van verdere stijging, nl. het wantrouwen. De producent, die van die stijging profiteeren wil, houdt zijn producten vast, de consument daarentegen wil zijn ineenschrompelend geld zoo spoedig mogelijk in goederen omzetten. Hierdoor ontstaat als het ware een vlucht uit het geld in de goederen, met het gevolg, dat de prijzen onevenredig in de hoogte gedreven worden. Daarbij doet zich steeds het eigenaardige verschijnsel voor, dat, terwijl de samenleving onder een biljettenlawine bedolven wordt, er toch gebrek aan ruilmiddelen is. De boven genoemde Duitsche cijfers bewezen dit.

Gevolgen. De ongelijkmatigheid in de stijging van de prijzen van goederen en diensten heeft twee ernstige gevolgen. Allereerst leidt zij tot verschuivingen in het inkomen der verschillende bevolkingsgroepen. Terwijl nl. de producenten profiteeren, zoolang zij nog voorraden afgewerkte producten en grondstoffen hebben en zoolang loonen, pachten en renten nog niet of niet in gelijke mate gestegen zijn, terwijl eveneens profiteeren de debiteuren, die langloopende schulden hebben, omdat zij met gedeprecieerd geld betalen kunnen, lijden omgekeerd degenen, die langloopende vorderingen hebben, schade, omdat zij met gedeprecieerd geld betaald worden, en dit lot deelen de arbeiders, ambtenaren, rentetrekkers en gepensionneerden, zoolang hun geldinkomen niet met de depreciatie van het geld in overeenstemming is gebracht. Het tweede gevolg is, dat niet aanstonds te zien is of de prijsstijging uit het geld of uit de goederen en diensten voortkomt. Breidt bijv. een fabrikant zijn onderneming uit, omdat hij de prijsstijging van zijn producten toeschrijft aan vermeerderde vraag daarnaar, dan zal hij schade lijden, omdat te laat blijken zal, dat hij zich vergist heeft.

Men spreekt van deflatie, wanneer het omgekeerde plaats heeft als bij i., wanneer nl. het algemeene prijspeil daalt door oorzaken aan de geldzijde, d.w.z. wanneer tegenover een gelijkblijvende goederenmassa de hoeveelheid geld eenzijdig verminderd is. Terwijl i. zich aankondigt door een aanvankelijken (kunstmatigen) opbloei van het bedrijfsleven, treedt bij deflatie de malaise aanstonds in. Juist is de term deflatie alleen ter aanduiding van de reactie-beweging na een i. Wanneer de bedoeling voorzit om terug te keeren tot het prijspeil van vóór de i., dan spreekt men van reflatie; wenscht men slechts gedeeltelijk herstel daarvan, dan gebruikt men den term revalorisatie, terwijl met den term contractie de drie genoemde begrippen worden samengevat.

Wanneer deflatie in het eene land zich langzamer voltrekt dan in het andere, zoodat de prijsniveau’s van beide onderling belangrijk beginnen te verschillen, kan het land met het hoogere prijspeil gedwongen worden tot ➝ devaluatie van zijn geldeenheid over te gaan, of deze los te maken van de goudbasis. Tot den eersten maatregel gingen reeds vele staten over; tot den laatsten besloot Engeland in 1931. ➝ Geldstelsels; ➝ Wisselkoersen.

Lit.: Neumark, Begriff und Wesen der I.; Heyn, Geldschöpfung und I.; Keynes, A Tract on monetary reform; Aftalion, Monnaie, prix et change. Vorstman.