Grootdoenerij - ondeugd, waardoor de mensch geneigd is zich uitwendig, door woorden en daden, aan anderen beter voor te doen dan hij in werkelijkheid is, om geacht en geprezen te worden. Deze ondeugd strijdt tegen de deugd van waarachtigheid.
Lit.: S. Thomas, Sum. Theol. (II. II. q. 112).