Graphiet - koolstof in hexagonaal gekristalliseerden vorm. Om zijn uiterlijke overeenkomst met lood vroeger vaak voor loodhoudend aangezien; vandaar namen als het Eng. plumbago en het Ned. potlood (d.i. lood van Pott, genoemd naar Joh.
H. Pott, Duitsch scheikundige uit de 18e eeuw).
G. is een zeer verspreidmineraal, dat in alle mogelijke gesteenten voorkomt. Dit wijst erop, dat het op verschillende wijzen moet zijn ontstaan: dikwijls organisch uit kool, welke, door eruptieve gesteenten verhit, in g. werd omgezet (de afzettingen in Bohemen, Mexico); pneumatolytisch, d.i. uit gassen, welke door verhitting of in contact met bepaalde gesteenten g. afzetten (Ceylon, Finland, Siberië); welke gassen dit geweest zijn, is echter nog geenszins opgehelderd.
Ten slotte zijn er vindplaatsen, welke nog niet bevredigend verklaard konden worden (bijv. bij Passau, op Madagaskar). Ook de habitus, waarin g. gevonden wordt, loopt zeer uiteen: vlokkig (Ceylon), stralig, stengelig in structuur, op hout gelijkend (Siberië), microkristallijn (zgn. amorph, Silezië).
Veelal bevat het g., zooals het uit de mijn komt, slechts 30% koolstof; de rest is ganggesteente. Doch ook de zuivere soorten, die hieruit langs vsch. wegen bereid worden, verschillen zoo sterk in eigenschappen, dat men nauwelijks van g. als een chemisch individu kan spreken.
Een en ander is vergelijkbaar met de benaming „cellulose” voor stoffen van linnen tot papier. Evenals in dit voorbeeld zijn de verschillen bij g.waarsch. van colloïd-chemischen aard.
G. wordt ook kunstmatig verkregen door verhitting van vormstukken van kool, door er een electrischen stroom door te sturen, op 2400-3000° (Acheson-graphiet).G. vertoont een combinatie van eigenschappen: „droge vettigheid”, chemische onaantastbaarheid, goede geleiding van warmte en electriciteit, hoogste tot nu toe waargenomen smeltpunt (3550°), welke men bij geen ander materiaal ook maar bij benadering vindt. Vandaar de uitgebreide toepassing: vuurvaste kroezen, borstels van dynamo’s, smeermiddel, hetzij als zoodanig, hetzij als colloïde oplossing in olie (oildag); electroden in de electrochemie; overtrek om allerlei voorwerpen aan de opp. electrisch geleidend te maken, zooals vormen voor galvanoplastiek. Ten slotte, maar historisch een van de eerste toepassingen, die voor de fabricage van potlooden, waar g. zijn naam aan te danken heeft (Gr. graphein = schrijven).
Lit.: Spence, Graphite (1920); Ryschkewitsch, Graphit (Leipzig 1926). Zernike.