Fundament - (bouwk.) is het onderste gedeelte der muren, dat de muurlasten op den bouwgrond overbrengt en verdeelt; het f. moet daarom steeds direct op den vasten ondergrond rusten of er moeten voorzieningen gemaakt worden, welke het schragen (heipalen). In het f. wordt een isoleerende laag (lood, asphalt) aangebracht om het optrekken van vocht uit den bodem tegen te gaan.
De aard van het f. hangt af van den ondergrond: bij rotsachtigen bodem kan het onmiddellijk daarop rusten; is de bodem niet samendrukbaar, dan kan met een fundamentput van geringe diepte worden volstaan, waarbij erop gelet dient te worden, dat de grond tegen zijdelings uitwijken wordt beschermd, bijv. door het aanbrengen van een damwand. Tijdens het maken van den bouwput en het metselen of storten van het f. zal men dien put in het algemeen droog moeten houden door middel van een pompwerktuig.
Is het draagvermogen van den bodem niet groot genoeg, dan moet door het vergrooten van het oppervlak van het f. de last over een groot vlak verdeeld worden, zoodat de druk per cm2 voldoende verminderd wordt, of wel door middel van heipalen de last op den onder den lossen of weeken grond aanwezigen vasten bodem worden overgebracht.Voor het maken van een f. komen vnl. in aanmerking steenslag, metselsteen en beton (al of niet gewapend), terwijl de heipalen zoowel van hout als van beton vervaardigd kunnen worden; ook worden wel ijzeren schroefpalen of gewalst ijzeren palen van speciale constructie gebezigd, welke evenwel niet voor alle bodemsoorten geschikt zijn. Ten slotte moeten nog als materiaal voor het maken van f. de ➝ caissons genoemd worden.
P. Bongaerts.