Romeinsch-rechtelijke overeenkomst van partijen, krachtens welke de eene partij aan de andere een bepaalde zaak in eigendom overdraagt en deze laatste zich verbindt deze zaak, zoodra het doel der overeenkomst (bewaargeving, zakelijke zekerheid, enz.) verwezenlijkt is, wederom in eigendom aan den medecontractant over te dragen. Aanvankelijk miste de f. sanctie, zoodat men geheel afhing van de fides (trouw, eerlijkheid) der tegenpartij.
In het Klassieke recht verleent de praetor de actio fiduciae. Als f. wordt in de middeleeuwsche rechtsbronnen (o.a. in de Langobardische) ook wel aangeduid het pandrecht ten aanzien van onroerend goed, waarbij het eigendomsrecht over de verpande zaak overgedragen werd (onder de ontbindende voorwaarde der afdoening der schuld), welk recht dan gevestigd werd door de traditio cartae (de overgave der oorkonde, waarin de pandovereenkomst was vastgelegd). ➝Carta. Hermesdorf.