Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 25-07-2019

Ethiek

betekenis & definitie

Ethiek - (< Gr. ethos of èthos = gewoonte, zede) omvat in ruimeren zin moraalphilosophie en moraaltheologie, wordt echter meestal in engeren zin gebruikt voor moraalphilosophie. d.i. de wijsbegeerte van de zedelijkheid der menschelijke handelingen. E. is een practische wetenschap, omdat ze niet alleen constateert hoe de mensch feitelijk handelt, maar ook vaststelt hoe de mensch behoort te handelen.

Grondlegger van de wetenschappelijke ethiek is Socrates, die echter ten onrechte deugd en kennis vereenzelvigt. Een eerste, vrij volledig systeem van natuurlijke ethiek geeft Aristoteles in zijn Ethica Nicomacheia. Na hem hebben verschillende andere Grieksche en Romeinsche wijsgeer en ethische verhandelingen geschreven en daardoor de latere ontwikkeling der Christelijke moraal beïnvloed. De kerkelijke schrijvers en kerkvaders uit den eersten Christentijd geven geen systematische moraalphilosophie. Wel heeft S. Augustinus de voornaamste ethische vragen philosophisch en theologisch scherpzinnig behandeld.

Na de groote volksverhuizing is, wat de ethiek betreft, een heropleving der wetenschappelijke belangstelling pas goed waar te nemen na het bekend worden van de geschriften van Aristoteles in het Westen. Albertus de Groote benut Aristoteles voor de behandeling van verschillende ethische problemen. S. Thomas geeft alleen een moraaltheologie, vooral in het tweede deel van de Summa Theologica. Hij commentarieert de Nicomachische ethiek van Aristoteles, maar een eigen moraalphilosophie ontbreekt. Toch blijft zijn werk de voornaamste bron, ook voor de zuiver wijsgeerige ethiek.

De eerste complete cursus van zuiver wijsgeerige zedenleer van Katholieke zijde is waarschijnlijk die van Ignatius Schwarz, prof te Ingolstadt, nl. Institutiones Iuris Publici Naturae et Gentium, in 1741 gepubliceerd.

Voor den Katholiek zijn niet de conclusies der ethiek (in engeren zin), die het menschelijk verstand uit de natuurlijke orde der dingen kan afleiden, leidraad voor zijn handelingen, maar die van de moraaltheologie, welke steunen op de openbaring en gekend worden door de rede, voorgelicht door het geloof ( → Moraal; Moraaltheologie).

Toch is de natuurlijke ethiek onmisbaar voor de verdieping van inzicht in het zedelijk leven en als een middel om degenen, die de openbaring verwerpen, van de redelijkheid van onze zedelijke opvatting te overtuigen.

Volgens de Thomistische ethiek is de zedelijkheid van de menschelijke daad afhankelijk van het object der handeling, m.a.w. van het naaste doel, dat men wil bereiken, en in laatste instantie van het laatste of einddoel, nl. God, in Wien de mensch tevens zijn hoogste vervolmaking en hoogste geluk vindt. Zedelijk slecht is de daad, die van dat einddoel afwijkt. Om nu vast te stellen welke daden leiden tot dat einddoel, heeft de mensch als leidraad de → natuurwet, die een weergave is van de → eeuwige wet. De toepassing van de algemeene beginselen van de natuurwet op een concrete te stellen daad geschiedt door het oordeel van het → geweten.

Vooral sinds de Renaissance zijn een menigte → moraalsystemen ontstaan, die in hun fundeering van de zedelijkheid sterk van de middeleeuwsche ethiek afwijken en gedeeltelijk trachten een → leekenmoraal op te bouwen. Sinds het eind van de 19e eeuw heeft zich de → waarde-ethiek in velerlei variaties ontwikkeld.

Lit.: J. Th. Beysens, Ethiek of Natuurlijke Zedenleer (1913); E. de Bruyne, Ethica [I. De Structuur van het Zedelijk Phenomeen; II. De Ontwikkeling v. h. Zedelijk Bewustzijn ; III.

De Critisch-metaphysische betekenis v. d. Zedelijkheid]; (Philos. Handbibliotheek, 1934-’35); Th. Platenburg, Zedenleer (Antwerpen 1927). A. van Oorschot, Beginselen der Christelijke Zedeleer (1929 ; moraaltheologisch); V. Cathrein, Moralphilosophie (2 dln. 51924); M.

Wittmann, Die Ethik des Aristoteles (Regensburg 1920); idem, Ethik (München 1923); idem, Die Ethik des hl. Thomas v. Aquin (München 1933); J. Mausbach, Die Ethik des hl. Augustinus (2 dln. 21929); A. Sertillanges, La Philosophie Morale de S. Thomas d’Aquin (Parijs 21922).

P. de Jong