Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 05-06-2019

Doctor

betekenis & definitie

(Lat., = leeraar), hoogste graad, te verleenen door faculteit of senaat eener universiteit (slecht magistor en agrégé, bijv. te Leuven, zijn hooger). In de 12e eeuw ontstond de titel doctor, verkregen na zekere universitaire studiën, waarschijnlijk het eerst aan de universiteiten van Bologna en Parijs.

Voor de promotie tot doctor is vereischt het bewijs van met goed gevolg afgelegd doctoraal examen. Echter niet voor de promotie honoris causa, die geschiedt op grond van buitengewone verdiensten of prestaties.De doctorstitel is in Ned. een zuiver universitaire graad, waaraan geen bijzondere maatschappelijke bevoegdheden ontleend worden. Deze laatste worden verkregen door het doctoraal examen: meester in de rechten, geneesheer, leeraar. → Academisch Statuut; → Dissertatie. de Boer In België bestaat daarenboven nog de titel van geagregeerde. Deze werd ingesteld bij de wet op de academische graden van 21 Mei 1929 en wordt verleend aan doctors, die, niet vroeger dan twee jaar nadat ze dezen graad hebben verkregen, andermaal een gedrukte dissertatie te zamen mot drie stellingen verdedigen en daarbij een publieke les geven over een door de jury aangeduid onderwerp. Rubbens Doctor ecclesiae → Kerkvader; → Kerkleeraar.