Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 23-04-2019

Christologie

betekenis & definitie

Christologie - (Christus en logos = leer), de leer over den persoon Christus. De leer over de werken van Christus heet ➝ Soteriologie.

De geschiedenis der C. in de eerste eeuwen is de geschiedenis van ketterijen en concilies. (Zie ook art. ➝ Christus, sub II. A). Het streven, om het mysterie van den Godmensch zooveel mogelijk wetenschappelijk te verklaren, voerde velen tot dwaling. Anderen bestreden die en meestal was het gezag van een algemeen concilie noodig om de waarheid vast te stellen. De talrijke dwalingen omtrent de H. Drieëenheid waren vanzelf ook Christologische dwalingen, wijl men geen zuiver begrip kan hebben van den Godmensch, als men niet zuiver denkt over den 2en Persoon der H. Drieëenheid, als men diens Godheid ontkent of het onderscheid der personen loochent.

Hier zijn echter díe dwalingen bedoeld, die rechtstreeks betrekking hebben op den Godmensch. Op drie manieren kon men daaromtrent dwalen: door loochening van de waarachtige Godheid van Christus, door loochening van Zijn waarachtige Menschheid, door verkeerd begrip van de vereeniging van Godheid en Menschheid in Christus. Reeds vanaf den apostolischen tijd dwaalden de Doften door te leeren, dat Christus slechts een schijnlichaam had gehad en dus niet in waarheid als mensch geboren was, niet geleden had, noch gestorven was.

Vooral echter de 5e en volgende eeuwen waren de tijd der Christologische dwalingen. De strijd om het dogma beheerscht voor een groot deel de geschiedenis van dien tijd en de politiek der keizers van Byzantium en der groote patriarchen van Alexandrië, Antiochië en Constantinopel speelt daarbij een groote rol. Ontkenden de Doceten en aanverwante ketterijen de waarachtige menschheid, de adoptianistische stelsels loochenden de ware Godheid van Christus. De voornaamste ketterijen zijn het ➝ Nestorianisme, dat in Christus twee personen aannam, het monophysisme, dat in Hem slechts één natuur zag, terwijl de Katholieke leer is: één persoon in twee naturen.

De eerste dwaling nam de vereeniging der beide naturen te slap (slechts een moreele unie); de tweede viel in het andere uiterste en versmolt de beide naturen tot de ééne godmenschelijke natuur. Het monotheletisme ontkende het onderscheid tusschen goddelijken en menschelijken wil in Christus, maar erkende in Hem slechts één wil. Aanleiding tot deze dwalingen was verkeerde en tegenstrijdige aanwending der Grieksche wijsgeerige begrippen op het mysterie van den Godmensch. Indirect brachten die dwalingen voordeel aan de Kerk, doordat deze nu stelling moest nemen en steeds nauwkeuriger op haar concilies de C. ging verklaren en verdedigen.

Lit.: Weigl, Die Christologie vom Tode des Athanasius bis zum Ausgang des nestorianischen Streites (1925): leerboeken van dogmatiek, kerk- en dogmageschiedenis.

Franses.