Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Calvinisme

betekenis & definitie

Calvinisme is de leer, zooals die in hoofdzaak door Calvijn is opgezet.

Leer. Voornaamste bron zijn, met de geloofsbelijdenissen, de Institutiones (uitgave 1559), bestaande uit vier boeken:

1° Over de kennis van God den Schepper, 2° over de kennis van God den Verlosser in Christus, 3° over het middel om de genade Gods deelachtig te worden, 4° over de heilige, algemeene Kerk.

Het ligt voor de hand, dat Calvijn’s leer in veel punten overeenstemt met die van Luther. Ook voor Calvijn geldt als eenige geloofsregel de H. Schrift, bij welker lezing de religieuze ervaring, d.i. een innerlijk getuigenis van den H. Geest, de echtheid en den zin daarvan begrijpen doet. De erfzonde heeft de menschelijke natuur totaal bedorven, zoodat de mensch niet langer tot eenig geestelijk goed in staat is. Van een vrijen wil of een intrinsieke heiliging is geen sprake meer. De rechtvaardiging blijft iets uitwendigs, een niet-toerekenen onzer zonden door het vertrouwen, dat Christus deze met Zijn onschuld en verdiensten bedekt. Gelijk Luther leerde ook Calvijn de absolute praedestinatie met dit verschil, dat Luther daarover het liefst zweeg en Calvijn elke gelegenheid aangreep, om deze leer in al haar consequenties naar voren te brengen.

Luther kon in zijn verlossingstheologie het „decretum horribile” niet gebruiken, voor hem was God bijna uitsluitend de zaligmaker en hij vroeg zich af: De mensch is gevallen, hoe wordt hij verlost? Calvijn zag God veeleer als de koning van majesteit uit het O. T., bij hem gold als principe: Is het overeen te brengen met de souvereiniteit Gods? Wordt Gods eer daardoor bevorderd? Zien we de wegen van de twee hervormers reeds hier uitééngaan, nog duidelijker blijkt dit bij de beschouwing van beider leer over de Kerk en de sacramenten. Kwam Luther, na ieder Christen tot priester en leeraar te hebben verheven, door de verwarring noodgedwongen tot een staatskerk met den vorst als hoofd, Calvijn wist van Luther’s ondervinding te profiteeren en onderwierp de geloovigen aanstonds aan een krachtig gezag: het zgn. presbyteriale stelsel, volgens hetwelk de geloovigen de hen besturende macht, den kerkeraad, kiezen. Laat Luther dus zijn Kerk door den staat absorbeeren, Calvijn streeft ernaar den staat in de Kerk te laten opgaan (o.a. Nederland) of als hij de overmacht niet kan krijgen, zijn Kerk als een staat naast den staat to laten optreden (Frankrijk). Evenals Luther nam ook Calvijn twee sacramenten aan: Doopsel en Avondmaal, maar Luther bleef daarbij altijd een zekere sympathie voor de Biecht bewaren. Wordt door Luther het sacrament in het algemeen verlaagd tot een symbool ter versterking van het geloofsleven, voor Calvijn is het een teeken, waardoor de sacramenteele genade wordt beteekend. Luther handhaaft streng de noodzakelijkheid van het Doopsel, voor Calvijn is dit in zooverre niet noodzakelijk ter zaligheid, dat men hen, die dit niet kunnen ontvangen, daardoor nog geenszins als verloren mag beschouwen.

In de avondmaalsleer verwierp Calvijn de door Luther voorgestane lichamelijke tegenwoordigheid; Calvijn beschouwt het H. Sacrament als een genadegave, waarbij een geestelijke vereeniging plaats heeft van den ontvanger met het lichaam van Christus in den hemel en een bijzondere kracht van Christus tot hem uitgaat. Calvijn verwijdert de Katholieke elementen, die bij Luther nog genade hadden gevonden. Geen liturgische gebruiken, feestdagen, beelden en religieuze voorstellingen meer, de godsdienstoefening bestond enkel nog uit prediking, gebed, psalmengezang; de avondmaalsviering werd beperkt tot viermaal in het jaar. Toch vindt men in het Calvinisme, meer dan in het veel quietistischer Lutheranisme, waar de geloovige alles liever aan God overlaat, een sterken nadruk gelegd op de beoefening der goede werken.

Predikt Luther enkel een rechtvaardigmgszekerheid, Calvijn gaat verder. Hij verkondigt onomwonden een zekerheid van eeuwig heil, maar een gepredestineerde moet zich in zijn strijd voor God, in de verrichting der goede werken van zijn uitverkiezing bewust worden. Vandaar de invloed van het Calvinisme op het godsdienstig wereldgebeuren, vandaar hun godsdienstig enthousiasme in tegenstelling met de laksheid der Lutheranen, die alles aan de wereldlijke overheid overlieten vandaar ook hun succes bij de bestrijding van de Katholieke Contra-Reformatie. In die trouwe vervulling van beroepsplichten, in dat gebruiken der aardsche goederen tot bevordering van Gods eer door de Calvinisten zien velen een der factoren, die tot het ontstaan van het moderne kapitalisme hebben meegewerkt, maar deze bewering wordt door anderen niet aanvaard (zie k. 698).

Verbreiding. Deze leer maakte vanuit Genève groote veroveringen. Zwingli’s tegenstand in Zwitserland was spoedig overwonnen (Consensus Tigurinus van 1649, Consensus Genevensis van 1554, 2e Helvetische Confessie van 1564). In Frankrijk kregen de Calvinisten, ondanks de tegenwerking van de Liga en de bekeering van Hendrik IV tot het Katholicisme, toch in zooverre vasten voet, dat hun bij het Edict van Nantes (1598) bijna een eeuw lang een tamelijk uitgebreide godsdienstvrijheid werd verleend. In Nederland werd het Calvinisme staatsgodsdienst; elken tegenstander werd het zwijgen opgelegd. Engeland bracht wel Calvinistische elementen in zijn Anglicanisme, maar het vasthouden aan de hiërarchie aldaar was met het presbyteriale Calvinisme onvereenigbaar. Schotland bleek vruchtbaarder bodem.

Hier boekte de strenge Calvinist John Knox groote successen (Schotsche Confessie van 1560). Ook Polen, Bohemen, Moravië, Hongarije, Transsylvanië telden spoedig talrijke aanhangers. Zelfs Duitschland, de bakermat van Luther, kon zijn grenzen voor het Calvinisme niet gesloten houden. Bremen ging over in 1562, gevolgd door Anhalt (1695), Hessen-Kassel (1604), het keurvorstendom Brandenburg (1613). Keurvorst Frederik III omhelsde openlijk het Calvinisme (1662).

Lit.: Een opsomming, tot 1931 bijgewerkt, geeft dr. J. de Jong in zijn Handboek der Kerkgeschiedenis (II 21932, in de noten op blz. 229-237); hieraan toe te voegen: J. Lammertse Lz., C. en Ce. (1932). “Wachters ”Als alle menschelijke leersystemen heeft het Calvinisme, vooral in den laatsten tijd, een vrij sterke ontwikkeling doorgemaakt, al zijn de meeningen omtrent den omvang dier evolutie sterk verdeeld onder de Calvinisten zelf. Er zijn er zelfs, die haar volstrekt ontkennen. Een zekere schroom tegenover Calvijns verregaande meeningen valt niet te ontkennen, waar de geesten door rationalisme en modernisme weeker, minder heldhaftig geworden zijn ten opzichte van de belijdenis van het bovennatuurlijke. Vandaar grootcr mildheid in de beoordeeling van het lot der zondaren en der genadebedeeling bij de neo-Calvinisten; minder bravour in de erkenning van Gods willekeur in het wereldbestuur; evolutie tot in de openbaring Gods. “J. Sassen