Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Boetvaardigheid

betekenis & definitie

Boetvaardigheid is volgens St. Thomas’ leer (p. 3. q. 85) een bijzondere deugd, bij de rechtvaardigheid aangesloten, die aanspoort tot droefheid over en verfoeiing van het bedreven kwaad, met een goed voornemen voor de toekomst, cn den wil om de beleediging Gods zoo goed mogelijk te herstellen, m.a.w. om, als het ware, God een vergoeding aan te bieden.

Zoowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt b. dringend aanbevolen (bijz. Ez. 18. 30—31; Joel, 2. 12; Mt. 3. 8; Lc. 13. 5); Christus zelf doet haar waarde uitkomen in de parabel van den Verloren Zoon, en in die van den Farizeër en den Tollenaar, en in zijn handelwijze met de boetvaardige zondares. Tegenover Luther leerde paus Leo X (prop. damn. 7), dat boetvaardigheid niet alleen in levensverbetering bestaat. Zie ook Conc. Trid. sess. 14. can. 4 de Poen.

De voornaamste daad van b. is derhalve het → berouw (daad van den wil), hetzij uit liefde tot God (volmaakt berouw), hetzij om een andere bovennatuurlijke reden (onvolmaakt berouw). Op de tweede plaats spoort b. aan tot het gewillig aanvaarden van lijden en wederwaardigheden, als een welverdiende straf voor de zonden; ja, tot uitboeting van zijn strafschuld, legt de boetvaardige zich zelf daden op, die eenige moeite of lijden meebrengen, als gebed, aalmoes, vasten, zelfkastijding, boetplegingen. Daar men nooit zeker is zijn volle strafschuld uitgeboet te hebben, en daar de liefde Gods er toe aanspoort immer te betuigen, dat men zijn vroegere tekortkomingen wil vergoeden, mag men steeds, binnen de perken der gezonde reden, boetvaardigheid doen. Men kan ook voor anderen die boetplegingen aan God aanbieden. Trouwens in ascetisch opzicht zijn het tevens oefeningen van versterving en zelfvolmaking en karaktervorming; daarom ook zijn ze Gode aangenaam. Salsmans