Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bijleveldt

betekenis & definitie

Bijleveldt - Joannes van, priester, apost. vic. der Holl. Zending; * 1671 of 1672 te Utrecht, † 21 Jan. 1727 te Utrecht, studeerde te Leuven en werd na zijn wijding in de Holl.

Zending aangesteld. Als kapelaan en pastoor op onderscheiden plaatsen had hij ruim zijn aandeel in de vexaties, waarmee de ambtenaren ten plattelande de Kath. priesters bezochten. Hij betaalde herhaaldelijk hooge boeten, zat in 1699 ruim drie weken gevangen, werd tweemaal uit Holland gebannen en verscheen als pastoor te Poeldijk in vijf jaar tijds twaalfmaal voor den rechter. Veel verdachtmaking ondervond hij van den kant der medestanders van Petrus Codde na diens ontslag uit het ambt van apost. vicaris. Als pastoor te Den Haag ijverde hij voor het herstel der eenheid onder de Katholieken en trachtte uit vacante staties de refractaire priesters te weren, waartoe hij betrekkingen onderhield met den Brusselschen internuntius en den aartsbisschop van Mechelen. Op aanbeveling van den laatste werd hij in 1717 tot apost. vic. der Hollandsche Zending benoemd.

Reeds in 1718 door toedoen der refractairen verbannen, vertoefde hij tot 1719 te Mechelen en daarna met oogluikende duiding der Staten te Utrecht. Door zijn banvonnis werd hem het bestuur der Hollandsche Zending zoo moeilijk gemaakt, dat Rome er niet toe overging hem tot bisschop i.p.i. te benoemen en spoedig er toe neigde hem uit zijn ambt te ontheffen. Zelfs werd den 12en Dec. 1723 de aartspriester van Holland, Joannes van den Steen, benoemd in het nog altijd door J. v. B. bekleede ambt, een bewijs van de verwarring, waaraan de Hollandsche Zending ten prooi was en waarin de Brusselsche internuntius, de aartsbisschop van Mechelen, het kapittel van Haarlem (waarvan J. van den Steen lid was en dat thans bij uitzondering het oor van den internuntius had) en zelfs particuliere geestelijken en leeken elk op eigen hand orde poogden te brengen. J. v. B., eerst onkundig gelaten van de benoeming van J. van den Steen, mankte zich bij het vernemen daarvan gereed tot aftreden. De moeilijkheden, die de regeering aan het optreden van J. van den Steen in den weg legde, schijnen tot intrekking van diens benoeming geleid te hebben; in elk geval heeft J. v. B., onder veel wederwaardigheden, verdachtmaking door de refractairen en tegenwerking van het Haarlemsche kapittel, het ambt van apost. vic. tot zijn dood bekleed.

Hij was de laatste apost. vic. van de Hollandsche Zending. Zijn veelbewogen leven geeft een sprekend beeld van de rechtelooze positie, door de Ned. Katholieken nog in de 18e eeuw ingenomen en van de noodlottige gevolgen der Utrechtsche scheuring. J. v. B. muntte uit door godsdienstzin, priesterlijken ijver en onwankelbare trouw aan Rome, die hem verdachtmaking en tegenwerking deed geringschatten en hem in staat stelde tot de hoogste zelfverloochening.

Lit.: Knuttel, in Arch. Ned. Kerkgesch. (II, 225 vlg.); Vregt, in Bijdr. v. Haarlem (I, II, III, IV en V); Janssen C.ss.R., in N. Ned. Biogr. Wdb. (V, 61).

Rogier.