Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Augustijnen in de nederlanden

betekenis & definitie

Augustijnen in de nederlanden - Hoewel er reeds in 1042 te Rhode bij Brussel Augustijnen-Eremieten schijnen gevestigd te zijn geweest, kregen zij echter in de Nederlanden pas vaste stichtingen na 1200. Alzoo te Hasselt (vóór 1236), Leuven (1236), Mechelen (1242), Brugge (1250); Ieperen, Edingen en Maastricht een paar jaar later.

Toen paus Alexander IV in 1256 de algemeene vereeniging der Augustijnen tot stand bracht, telden dezen in de Nederlanden reeds zeven kloosters. In 1300 werd de Nederduitsche of Keulsch-Belgische provincie opgericht: zij strekte zich uit over Rijnland, België, Holland en Fr. Vlaanderen. Nieuwe kloosters kwamen erbij én in Rijnland én in onze gewesten, o.m. te Dordrecht (1275), Middelburg (1292), Gent (1295), Doornik (1319), Haarlem (1489), Enkhuizen (1490), Luik (1499). Op het einde der 15e eeuw had de geheele provincie 27 kloosters.

De vier Noordelijke, nl. die van Dordrecht, Middelburg, Haarlem en Enkhuizen, gingen door de Geuzentroebelen te gronde (1572 en 1574). Toen richtten de Belgische Augustijnen een missie op in N. Ned.: staties kwamen te Amsterdam, Utrecht, Groningen, Nijmegen, Buitenveldert, Bodengraven en Nieuwendam. Toen de Geuzen in België vielen, bestreden de Augustijnen hen krachtdadig. Daarom werden velen van hen gekerkerd en gefolterd, o.m. H. Jaupen, J. Crabbe, W. Barbaut en P. van der Zille. Vier Gentsche Augustijnen werden om het leven gebracht, nl. J. Van Dijcke en Nic.

Daniël (1578), G. de Ruddere en H. Seghers (1587), terwijl de kloosters van Ieperen, Brugge, Gent en Mechelen verwoest werden. Naderhand herbouwden de Augustijnen die kloosters; en van 1589 tot 1666 richtten zij er nog 16 nieuwe op, alsook 28 colleges, waardoor zij onschatbare diensten aan godsdienst en volk bewezen. Om haar vele kloosters werd de Keulsch-Belgische provincie in 1679 in tweeën gesplitst; de Keulsche provincie kreeg 14 kloosters, de Belgische 26. Op het einde der 17e eeuw bracht men in Fr. Vlaanderen de Gallo-Belgische provincie tot stand: eerst bekwam zij acht kloosters, doch in 1717 werd dit getal teruggebracht op vijf. De moeder-provincie behield 21 kloosters en 19 colleges.

In 1782 voerde keizer Joseph II de Luiksche provincie in, met de kloosters van Hasselt, Maastricht, Bree, Luik, Hoei en Bouillon. De 15 andere maakten de zgn. Flandro-Belgische provincie uit. Tijdens de Fransche Revolutie werden al de voornoemde kloosters opgeheven; dat van Gent alleen kon behouden worden, alsook eenige missie-staties in Holland. De laatste provinciaal, J. Van de Winckel, bleef in functie tot aan zijn dood (1811). Van dan af had men enkel een commissariaat voor België en Nederland.

Ten jare 1895 werd de Hollandsche provincie opgericht, waarvan p. Van Eert de eerste provinciaal was. In 1901 werd ook de Belgische provincie heringericht, met p. Ed. Frison als eersten provinciaal. De Nederlandsche Augustijnen zijn thans gevestigd te Amsterdam, Nieuwendam, Utrecht, Eindhoven, Witmarsum, Venlo, Overveen en Nijmegen; zij tellen in het geheel 14 huizen, waaronder drie gymnasia en twee ordestudiehuizen; daarbij een missie in Bolivia.

De Belgische Augustijnen zijn gevestigd te Gent (studiehuis), Haan-aan-Zee, Marchienne-du-Pont, Tamines en St. Truiden. Onder de meest bekende Augustijnen uit deze streken noemen wij Lupus (de Woulf) van Ieperen, Van de Velde en Desirant van Brugge, C. de Bije van Den Haag, Cools en Parmentier van Gent, Curtius en Baxius van Brussel, Henr. en Com. Lancelotz van Mechelen, Pauli en Mantelius van Hasselt, Agolla van Diest, Crusenius en Wouters van Maastricht, Rivius en de Tombeur van Leuven.

Lit.: N. de Tombeur, Provincia Belgica O.E.S. Aug. Lov. (1727); Analecta Augustiniana (Rome 1905-1933).

v. d. Born.