Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Arbeidersjeugd

betekenis & definitie

Arbeidersjeugd - uitdrukking door de jeugdbeweging vooral in gebruik gekomen. Wordt toegepast op ongehuwde jongeren van circa 12—25 jaar van beider geslacht, die in fabriek, werkplaats, atelier enz. in loontrekkenden dienst zijn en als zoodanig de invloeden van het arbeidsmilieu ondergaan.

De behartiging van de zuivere vak- of beroepsbelangen der arbeidersjeugd geschiedt door de resp. vakbonden van volwassenen, waarin deze jongeren de aspiranten-groepen vormen. De geheel bijzondere positie, waarin de arbeidersjeugd opgroeit, heeft in Katholieke kringen aanleiding gegeven, naast de vakbonden een geheel afzonderlijke organisatie voor de arbeiders(sters)jeugd in het leven te roepen. Zielkundige, maatschappelijke en godsdienstige overwegingen hebben daartoe geleid. Deze organisatie stelt zich ten doel de arbeidersjeugd door sociale diensten te beschermen en te helpen, haar godsdienstig, zedelijk en sociaal te ontwikkelen vanuit het eigen arbeidsmilieu en het beroep, haar in te leiden in de standsorganisatie van volwassenen en te vormen tot degelijke Kath. arbeiders(sters).

Practisch kent in Holland alléén de Kath. jeugdbeweging zuivere arbeiders(sters)jeugdvereenigingen. De Jonge Werkman; in Limburg de Vereeniging voor het Kath. arbeidende meisje; de K.J.V. heeft afzonderlijke groepeeringen voor het arbeidende meisje (gilden). In België: de Kajotters(sters) (Kath. arbeidersjeugd). In Frankrijk de Jocisten (Jeunesse ouvrière chrétienne). In Duitschland Die Arbeiterjugend. zie Jonge Werkman, Kajotters, enz. B. de Groot.