Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 15-08-2019

Jonge

betekenis & definitie

Jan Karel Jacob de, Ned. historicus. * 17 Juni 1828 te Den Haag, ✝ 13 Maart 1879. Hij studeert te Leiden, vestigt zich daarna als advocaat in Den Haag, maar blijft zich aan historische studiën wijden.

In 1854 wordt hij tijdelijk ambtenaar bij het Rijks-archief, later adjunct-archivaris; in 1875 directeur van het schilderijen-kabinet van het Mauritshuis. J. is een zoon van 2°.Voorn. werken: De opkomst v. h. Ned. gezag in Oost-Indië, 1595-1610 ;, De opkomst v. h. Ned. gezag over Java (7 dln.; na J.’s dood voortgezet door van Deventer). Olthof.

2° Johannes Cornelis de, Ned. geschiedkundige; vader van 1°. * 9 Mei 1793 te Zierikzee, ✝ 12 Juni 1853 te Rijswijk. Na den veldtocht van Waterloo tegen Frankrijk promoveerde hij en werd in 1816 belast met het toezicht op het Koninklijk Kabinet van penningen en gesneden steenen. Hij schreef vsch. hist. werken, o.a. het vervolg op de nog steeds gebruikte „Beschrijving van Ned. Historie-penningen van Mr. Ger. v. Loon”. (5 dln. 1821-’48). In 1831 volgde hij van Wijn op als rijksarchivaris; in die betrekking gaf hij vele documenten uit over de Ned. geschiedenis: Zijn voornaamste werk is: Gesch. van het Nederlandsche Zeewezen (6 dln. 1833-’48; 2e uitgave bewerkt door zijn zoon J. K. J. de J., 5 dln. 1858-’62): Dit standaardwerk is van des te meer belang, omdat de daarin verwerkte archiefstukken voor een groot deel zijn verloren gegaan bij een brand van het ministerie van Marine in 1844. Piet Visser.

Lit.: J. W. Holtrop, J. C. de J., in : Hand. Lett. (1853); Konst- en Letterbode (II 1853); Onze Tijd (XVI).