Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

WIJDINGEN

betekenis & definitie

1. In een meer algemene zin wordt met het woord wijding aangeduid de toewijding van plaatsen, personen of zaken aan God, om ze te bestemmen voor de eredienst (kerkwijding, maagdwijding enz.), ofwel bij personen om ze Gods genade deelachtig te doen worden voor het uitoefenen van een bepaalde functie (abtswijding enz.).

De wijdingen, die door een priester mogen worden verricht, vindt men te zamen in het rituaal', die de bisschop zijn voorbehouden, zijn te vinden in het pontificale. Bij de wijdingen van meer belang (abtsen abdiswijding, monniks- en maagdwijding, kerken klokwijding enz.) bestaat de kern gewoonlijk uit een wijdingsprefatie, begeleid met zalvingen, handoplegging, besprenkeling met wijwater of het aanbieden van de kentekenen van de nieuwe functie die geschonken wordt.

Verschillende wijdingen van minder belang geschieden eenvoudig door een zegen, waardoor de bescherming van God wordt afgeroepen, terwijl men over een persoon of zaak een kruisteken maakt en al of niet een voorgeschreven formule zegt. (zie verder Sacramentale.)2. In een meer strikte zin wordt het woord gebruikt, wanneer men spreekt van heilige wijdingen. Deze uitdrukking omvat dan, behalve de eigenlijke priesterwijding, ook de wijdingen die als voorbereiding op het priesterschap moeten worden ontvangen (lagere wijdingen, subdiaken- en diakenwijding) of de wijding die er de uiteindelijke explicatie van is (bisschopswijding). Men onderscheidt de lagere en hogere wijdingen. De lagere wijdingen delen nog niet in het eigenlijke sacramentele karakter van de priesterwijding en zijn van louter kerkelijke instelling; ze zijn te beschouwen als sacramentaliën, waardoor aan de wijdeling een bepaalde functie wordt opgedragen bij de viering van de eredienst der Kerk. Iemand die tot het priesterschap wil opgaan, moet al deze lagere wijdingen achtereenvolgens zonder er een over te slaan ontvangen hebben, ofschoon de gelegenheid om de functies er van uit te oefenen veelal ontbreekt. Deze wet vindt haar oorsprong in de 4de eeuw, al kan de geschiedenis begrijpelijkerwijze uitzonderingen aanwijzen. Oudtijds waren het aanstellingen tot echte functies bij de eredienst en was hun getal, zoals nu, niet beperkt tot vier; ook waren ze per se nog niet opgevat als stappen naar het priesterschap. De lagere wijdingen zijn achtereenvolgens de wijding tot deurwachter, voorlezer, duivelbezweerder en acoliet; de kern van deze wijdingen bestaat in het aanbieden van het meest karakteristieke kenteken van hun functie. Tot de hogere wijdingen worden achtereenvolgens gerekend de subdiaken-, diaken-, priester- en bisschopswijding. Ofschoon men het over de sacramentaliteit van de subdiakenwijding niet eens is, wordt ze toch algemeen onder de hogere wijdingen gerekend; het wezenlijke van de wijding bestaat in het aanbieden van de ledige kelk en pateen, door de wijdeling met de rechterhand aan te raken. De andere drie hogere wijdingen worden algemeen als sacrament opgevat; na lange onzekerheid of de aanbieding van de kentekenen het wezenlijke van de wijding uitmaakte of er mede toe behoorde, heeft Pius XII in de apostolische constitutie van 30 Nov. 1947 bepaald, dat bij alle drie het wezenlijke bestaat in de handoplegging (bij de diakenwijding door de bisschop alleen met de rechterhand; bij de priesterwijding door de bisschop met beide handen, gevolgd, doch niet vereist voor de geldigheid, door de handoplegging van de aanwezige priesters; bij de bisschopswijding achtereenvolgens door de bisschop-consecrator en de twee mede-wijbisschoppen) en de wijdingsprefatie, waarvan telkens de essentiële passage wordt aangegeven, die niet mag gezongen doch gezegd moet worden (decreet van de Congregatie der Riten in 1950; AAS XLII, blz. 452-455). Over de sacramentaliteit van de bisschopswijding lopen de laatste tijd de meningen uiteen; terwijl de traditionele thesis houdt, dat door het sacrament van de bisschopswijding de volheid van het priesterschap gegeven wordt en de overige wijdingen in een gegradueerde wijze in deze volheid delen, zijn tegenwoordig verschillende theologen van mening, dat de bijzondere macht van de nu specifieke bisschoppelijke functies (het toedienen van de hogere wijdingen) reeds gegeven wordt in de priesterwijding en dat de bisschopswijding slechts machtigt om deze functies uit te oefenen. Men baseert zich hiervoor op het tegenwoordig niet meer te ontkennen feit, dat in ontegensprekelijk authentieke bullen door Rome aan gewone priesters de macht is verleend om diakens of priesters te wijden. Van de 5de tot de 10de eeuw heeft de gewoonte bestaan om een diaken die tot paus werd gekozen onmiddellijk bisschop te wijden met overslaan van de priesterwijding; dit zou men dan kunnen verklaren wanneer men in de bisschopswijding een verhoogde vorm van priesterwijding ziet die in gewone gevallen slechts expliciteert wat in de priesterwijding reeds was geschonken, doch nog niet mocht woorden uitgeoefend, en in bijzondere gevallen zelf de volheid van het priesterschap schenkt te zamen met de macht om ze uit te oefenen. A. v.