Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

OOSTERSE KERKEN

betekenis & definitie

noemt men de christelijke gemeenschappen, die in eredienst en kerkelijke tucht de gebruiken der oude Oosterse patriarchaten volgen. Daar vele christelijke Oosterlingen zich in de loop van de tijd om economische of politieke redenen in W.-Europa en Amerika hebben gevestigd, zodat men er van vrijwel alle Oosterse Kerken gemeenten aantreft, zou het onjuist zijn het begrip Oosterse Kerken uitsluitend geografisch te bepalen.

Ook wat organisatie of kerkleer betreft, kan men geen scheidingslijn tussen Westerse en Oosterse Christenen trekken; vele Oosterse Christenen leven, met behoud van hun eigen tradities, in gemeenschap met de Kerk van Rome.Een overzicht van de Oosterse Kerken kan slechts aan de hand van de geschiedenis worden gegeven.

1.Kerken van de Byzantijnse ritus. a. GESCHIEDENIS. De grootste kerkelijke groepen zijn die, welke historisch samenhangen met de vier oude kerkelijke centra, sinds de 6de eeuw patriarchaten genoemd. Reeds het concilie van Nicea (325) erkende de bijzondere rechten van de zetel van Alexandrië over de Kerken van Egypte, Libye en de Pentapolis, en die van Antiochië over de Kerken van Syrië en Palestina. Op het concilie van Chalcedon (451) werden daar officieel de patriarchaten van Jerusalem en Constantinopel aan toegevoegd, het eerste ter wille van het heilige karakter van deze stad, het tweede omdat, bij de uitermate sterke invloed van de regering op kerkelijke aangelegenheden in het Oosten, de bisschop van de rijkshoofdstad, bovendien als het „Tweede Rome” beschouwd, uiteraard een steeds belangrijker rol was gaan spelen. De jurisdictie van de bisschop van Constantinopel, oorspronkelijk een suffragaan van de metropoliet van Heraclea in Thracië, breidde zich uit over de kerkprovincies van Pleraclea, Ephese en Caesarea in Cappadocië. Sinds het einde van de 6de eeuw noemt hij zich oecumenisch patriarch, een titel die door de Kerk van Rome nimmer is erkend. De drie overige patriarchaten verloren aan betekenis, toen ten gevolge van de theologische twisten in de 5de eeuw de Nestoriaanse en Monophysietische Christenen zich afscheidden en onder eigen patriarchen afzonderlijke kerkelijke gemeenschappen gingen vormen (over deze Kerken zie onder). Wel bleven de rechtzinnige patriarchaten van Alexandrië, Antiochië en Jerusalem bestaan (door de afgescheidenen de patriarchaten der „keizerlijken”, Melkieten, genoemd), maar na de verovering van Egypte en Syrië door de Arabieren in de 7de eeuw verloren zij nog meer aan betekenis. In later eeuwen waren de kerkvorsten van deze oude kerkelijke centra dikwijls weinig meer dan hofbisschoppen van de oecumenische patriarchen. Dezen werden na de val van het Byzantijnse rijk door de Turken als burgerlijke bestuurders van alle Christenen in het Osmaanse rijk aangesteld en kregen daardoor een nog groter invloed in het gehele Oosten.

Belangrijk is het patriarchaat van Constantinopel vervolgens, omdat het de Moederkerk is, en lange tijd ook het centrum is geweest van de Kerken onder de Slavische volken, die door priesters uit Byzantium zijn gekerstend (de Russen in de 10de eeuw). Reeds de geloofsverkondigers Cyrillus en Methodius vertaalden hiertoe de Griekse teksten van de eredienst volgens de Byzantijnse ritus in het Slavisch. Zo groot is de invloed van het patriarchaat van Constantinopel geweest, dat gedurende de Middeleeuwen in de Melkietische Kerken van de andere oude patriarchaten de eigen kerkgebruiken voor die van de keizersstad zijn verruild. Daarom spreekt men in het algemeen van de KERKEN VAN DE BYZANTIJNSE RITUS (over de Byzantijnse liturgie zie onder d.).

Vele Kerken van de Byzantijnse ritus vat men samen onder de naam ORTHODOXE KERKEN (orthodox = rechtgelovig). Hieronder verstaat men thans de kerkelijke gemeenschappen, die in de loop van de Middeleeuwen het contact met de Westerse Kerk hebben verloren. Tot die tijd hadden de rechtzinnige Kerken in het Oosten als regel gemeenschap met de Kerk van Rome onderhouden (onderbrekingen waren o.a. het Monotheletische schisma, de periode van de Beeldenstrijd en enkele jaren gedurende het bestuur van patriarch Photius). De verwijdering ontstond, toen de Byzantijnse en de Westerse wereld in cultureel en politiek opzicht steeds verder van elkaar af groeiden (het ontstaan van het Westerse keizerrijk!), toen ten gevolge van de crisis in de rode eeuw het pausschap aan betekenis had verloren en het begrip „rechtzinnigheid”, zowel in het Oosten als in het Westen, steeds meer werd verklaard als trouw aan eigen bijkomstige gebruiken. De breuk tussen patriarch Michael Caerularius en de gezanten van paus Leo IX in 1054 is in de loop van de volgende eeuwen uitgegroeid tot de afscheiding van vrijwel geheel het orthodoxe Oosten. De herenigingen, die op de kerkvergaderingen van Lyon (1274) en Florence (1439) zijn geproclameerd, zijn niet blijvend geweest, ook al omdat deze besprekingen samengingen met het verzoek van de Byzantijnse keizers, uit het Westen militaire steun te ontvangen tegen de opdringende Turken.

Naast wat nu technisch de Orthodoxe Kerken wordt genoemd, bestaan echter talrijke bisdommen van katholieke Oosterlingen van de Byzantijnse ritus, die steeds in gemeenschap met de Kerk van Rome zijn gebleven (de oude kern van de zgn. Italo-Grieken op Sicilië en in Z.-Italië) ofwel daartoe zijn teruggekeerd (GEÜNIEERDEN). De belangrijkste geünieerde groepen zijn die der katholieke Oekraïners of Roethenen, herenigd sinds de Unie van Brest in 1595 (bij het begin van Wereldoorlog II ruim 5 millioen), der katholieke Roemenen sinds 1700 (1 500 000), en der katholieke Melkieten in Syrië, Palestina en Egypte, sinds de 18de eeuw onder eigen patriarchaal bestuur (190 000).

In de loop van de tijd hebben de orthodoxe gemeenschappen, welke vanouds tot het patriarchaat van Constantinopel behoorden, zich op den duur tot zelfstandig georganiseerde (autonome of autokephale) zusterkerken geconstitueerd, hetzij onder een patriarch of metropoliet, hetzij op synodale grondslag. Als regel is dit geschied overeenkomstig de bestaande landsgrenzen, hetgeen vooral in de laatste vijftig jaar aanleiding tot herhaalde wijzigingen heeft gegeven. Reeds in de Middeleeuwen hebben autonome Kerken in de rijken van Bulgaren en Serviërs bestaan. De autonomie van de Russische Kerk dateert van 1448. Tengevolge van de desintegratie van het Osmaanse rijk volgden later de Kerken van Servië, Griekenland, Roemenië en Bulgarije; na Wereldoorlog I ontstonden die van Finland, Estland, Letland, Litauen, Polen en Tsjechoslowakije. De reeds in de 7de eeuw autokephaal geworden Kerk van Georgië, sinds 1811 met de Russische Kerk verenigd, streeft sinds 1917 weer naar onafhankelijkheid.

De belangrijkste van alle genoemde Kerken is uiteraard de Russisch-Orthodoxe Kerk. In 1589 constitueerde deze zich onder een eigen patriarch; van 1721 tot 1917 werd het patriarchaal bestuur vervangen door dat van de H. Synode, onder een door de tsaar aangestelde opperprocurator. Tot 1905 is de Orthodoxe Kerk in Rusland als enige Staatskerk erkend, hetgeen herhaaldelijk aanleiding heeft gegeven tot vervolging van de Geünieerden en van de aanhangers der talrijke sekten (vooral van de in de 17de eeuw afgescheiden Raskolniki of Oudgelovigen). Na 1943, toen de Sowjet-regering aan de Kerk weer enige vrijheid schonk en voor het eerst sinds 1917 een nieuwe patriarch kon worden gekozen, heeft het patriarchaat van Moskou in de communistisch bestuurde landen de rol gespeeld, welke vanouds aan de zetel van Constantinopel toekomt. Enkele Russische theologen gaan zelfs zover dat zij, met een beroep op de veranderde situatie, voor de zetel van Moskou (het „Derde Rome”) de traditionele rechten van het oecumenische patriarchaat opeisen.

De spanningen, die in de andere oude patriarchaten sinds lang bestaan (o.m. tussen Arabisch en Grieks sprekende Orthodoxen), zijn in deze controverse mede een rol gaan spelen. De geschiedenis van de Orthodoxe Kerken is hierdoor in een nieuwe en kritieke phase gekomen. In de gemeenten der Russische uitgewekenen, reeds sinds Wereldoorlog I tussen aanhangers van verschillende jurisdicties verdeeld, is ten gevolge van het beleid van het patriarchaat van Moskou een nog grotere verwarring ontstaan.

Het aantal Grieks sprekende Orthodoxen wordt op 7 200 000 geschat, van wie de meesten in het tegenwoordige Griekenland leven; het aantal Arabisch sprekenden bedraagt ca. 250 000. Voor de zoveel grotere Kerken in de communistisch bestuurde landen van Oost-Europa is het uiteraard thans niet mogelijk bij benadering cijfers te geven,

b. KERKELIJKE LEER VAN DE ORTHODOXEN. Als grondslag van kerkelijke leer en tucht gelden voor de Orthodoxen de uitspraken der eerste zeven algemene Kerkvergaderingen, en in het algemeen geheel de kerkelijke traditie, zoals deze gevonden wordt in de geschriften der Kerkvaders en in de teksten der liturgie. Met name de liturgie, door Orthodoxen en Katholieken van de Byzantijnse ritus op gelijke wijze gevierd, geeft uitdrukking aan vele punten van geloofsleer en kerkelijke tucht, als: de ambten in de Kerk, het karakter van de eucharistische viering (zie echter Epiklese), de sacramenten, de vrijwillige boete, de aanroeping van de heiligen (vooral van de Maagd Maria als Moeder van God en beschermster der Christenheid) en de voorbede voor de overledenen. (De uitspraken der Kerkvergaderingen die de kerkelijke tucht betreffen, zijn verzameld in zgn. Nomokanons.) Protestantse invloeden in de 17de eeuw (patriarch Cyrillus Lukaris van Constantinopel) en in de 18de eeuw (Prokopowitsj, de vertrouwensman van Peter de Grote) hebben in de orthodoxie slechts geringe sporen nagelaten. Tegen de meningen van Lucaris richtten zich de Confessies van Petrus Mogila van Kiev en van patriarch Dositheus van Jerusalem, welke beide geschriften in Orthodoxe kringen wel als symbolische teksten zijn beschouwd. Bekend is de Catechismus, herhaaldelijk uitgegeven en bewerkt, van Philaret, metropoliet van Moskou (gest. 1867). Een uitgebouwd en algemeen aanvaard theologisch leergeheel kennen de Orthodoxen nochtans niet; theologische gedachten van latere Russische theologen (de leer over de Kerk van Chomjakov e.a.; de bespiegelingen over de goddelijke Wijsheid van Boelgakov) kunnen dan ook niet als representatief voor geheel de Orthodoxie worden beschouwd. In het algemeen onderschrijven de Orthodoxe theologen de traditionele bezwaren tegen de katholieke leer (betreffende de voortkomst van de H. Geest en de loutering na de dood) en wijzen zij de later geformuleerde katholieke dogma’s af (Onbevlekte Ontvangenis van de Maagd Maria, de pauselijke onfeilbaarheid); ook op deze punten zijn hun formuleringen echter niet eensluidend. Vertegenwoordigers van de Grieks sprekende Orthodoxen nemen sinds tientallen jaren deel aan de werkzaamheden van de Oecumenische Beweging, die thans is geconcentreerd in de Wereldraad der Kerken, zonder daarbij hun traditionele standpunten prijs te geven. Namens de autokephale Kerken achter het Ijzeren Gordijn heeft de patriarch van Moskou echter in 1948 alle medewerking geweigerd.
C. GEESTELIJK LEVEN EN KLOOSTERWEZEN. Meer 110g dan in de Latijnse Kerk van het Westen is de eredienst voor de Christenen van de Byzantijnse ritus zowel uiting als bron van hun geestelijk leven. Opvallend is daarnaast de grote invloed die het Oosterse kloosterwezen altijd zowel op het kerkelijke leven in het algemeen als op de spiritualiteit heeft uitgeoefend. Als geestelijke leiders, ook van leken, zijn vooral de Russische staretsen bekend. De geestelijke geschriften, meestal gekenmerkt door een eenvoudige bijbelse religiositeit, stammen voor het merendeeluit kloostermilieu’s. Een verzameling van klassieke geestelijke teksten werd onder de naam Philokalia tegen het eind van de 18de eeuw door een monnik van de Athos samengesteld. Vooral de Slavische bewerking van deze bundel (Dobrotoljoebije) heeft grote bekendheid verworven.

Het kloosterwezen mist in de Orthodoxe Kerken de centralisatie, die de kloosterorden in het Westen kenmerkt; ieder klooster heeft zijn eigen inrichting en traditionele gebruiken. Als richtsnoer gelden de klassieke Oosterse kloostervoorschriften (vooral die van de H. Basilius de Grote) en dikwijls ook de Typika van bekende stichtingen uit de bloeitijd van het Byzantijnse kloosterwezen (in het bijzonder dat van het beroemde Stoedion-klooster in Constantinopel). Uit de geschiedenis van de spiritualiteit zijn bekend de nog altijd bestaande kloosters van St. Sabas bij Jerusalem en van St. Catharina aan de voet van de Sinaï.

Oude stichtingen in Rusland zijn het zgn. Holenklooster te Kiev (nde eeuw), het klooster van de H. Drievuldigheid ten Noorden van Moskou, gesticht door de populaire H. Sergius van Radonezj (14de eeuw) en het klooster op het Solowkij-eiland in de Witte Zee (15de eeuw), dat tijdens het Sowjet-bewind als concentratiekamp is ingericht. Op het schiereiland Athos ontstond het eerste klooster in 963, in de volgende eeuwen gevolgd door nieuwe stichtingen van Grieken, Georgiërs, Russen, Serven en Bulgaren. De kloosters op de Athos vormen te zamen een soort monnikenrepubliek, die ook thans onder het Griekse bewind nog een zekere zelfstandigheid bezit. In de 14de eeuw was de Athos het middelpunt van het Hesychasme, een ascetisch-mystieke stroming die in het Griekse Oosten lange tijd fel omstreden is geweest.

De meeste orthodoxe vrouwenkloosters kunnen, wat hun inrichting en wat de levenswijze der vrouwen betreft, het best met de uit onze streken bekende Begijnhoven worden vergeleken. Voor het katholieke kloosterwezen zie Basilianen.

d. BYZANTIJNSE LITURGIE is de ritus van Constantinopel; bij de kerstening van de Slaven heeft deze zich vanuit Byzantium over geheel Oost-Europa verspreid, en gedurende de Middeleeuwen heeft hij in de Melkietische patriarchaten Alexandrië, Antiochië en Jerusalem de oorspronkelijke eigen kerkgebruiken verdrongen. Reeds in de 9de eeuw zijn de Griekse teksten van de liturgie in het oud-Slavisch vertaald, dat voornamelijk in Rusland, Joegoslavië en Bulgarije nog altijd als cultustaal wordt gebruikt (de Roemenen vieren sinds de 17de eeuw de liturgie in de eigen landstaal). Op vele plaatsen in het Nabije Oosten zijn althans de luidop voorgedragen gedeelten van de dienst in het Arabisch vertaald. In de vanuit Rusland gestichte Kerken in de Baltische staten, in de Orthodoxe Missiekerken van China en Japan en in de Kerken der Russische emigratie is men er in de laatste tijd dikwijls toe overgegaan de eredienst in de landstaal te vieren.

Historisch heeft de ritus van Constantinopel tal van invloeden ondergaan. Zo is de structuur van de eucharistische viering (in het Byzantijnse Oosten kortweg ,,H. Liturgie” genoemd) grotendeels gelijk aan de oude Antiocheense vorm van de zgn. Jacobusliturgie. Naast de langere vorm (vooral wat de lengte van de anaphora betreft), die de naam van de H. Basilius draagt en slechts op de Zondagen van de Vasten en enkele andere dagen wordt gebruikt, kent de Byzantijnse ritus als het gewone formulier voor de eucharistische viering de ingekorte vorm, die de Liturgie, van de H.

Johannes Chrysostomus wordt genoemd. Typerend voor de eucharistische viering volgens de Byzantijnse ritus is het grote aantal litaniegebeden, die afwisselend door diaken en gemeente of koor worden gereciteerd en die veelal zijn ingevoerd, toen de oorspronkelijk luid gesproken gebeden van de priester tot stilgebeden waren geworden. De getijden, op Zondagen en feesten ook in de parochiekerken gezongen, worden gekenmerkt door het veelvuldig gebruik van poëtische strofen; deze liturgische poëzie, in de 5de en 6de eeuw aan de Syriërs ontleend, is door de latere Byzantijnse dichters zelfstandig en uiterst rijk ontwikkeld.

Voor de invloed die de Byzantijnse kerkelijke jaarkring op het Westen heeft uitgeoefend.

e. KERKELIJKE KUNST. Ook in het Oosten zijn de oudste kerken volgens het basilicale schema gebouwd (zie Basiliek). Sinds de 6de eeuw is daarnaast de centraalbouw opgekomen (Ajia Sophia te Constantinopel), later veelal volgens het grondplan van een Grieks kruis. In de Slavische landen zijn de meeste kerken volgens dit laatste type gebouwd, waarbij dan de overwelvingen van de kruisvorm en van de aansluitende nevenruimten met kleine koepels zijn bekroond. Kenmerkend voor het interieur van de kerken van de Byzantijnse ritus is de ikonostase of beeldenwand, waardoor de altaarruimte wordt afgesloten en die zich ontwikkeld heeft uit de colonnade, welke zich oudtijds daar bevond. Afzonderlijke ikonen zijn tegen de wanden aangebracht of worden in het ruim der gelovigen ter verering uitgesteld. De ikonografie van muurschilderingen en mozaïeken volgt gewoonlijk die van de ikonen (zie Ikoon). Plastische voorstellingen zijn in alle Oosterse kerken verboden. Tegenwoordig neemt men gewoonlijk aan, dat de Byzantijnen met de oudste vormen van hun liturgische poëzie ook vele elementen van hun kerkelijke zang aan de Syriërs hebben ontleend. Onderzoekingen in verband met deze samenhang, en niet het minst naar de wijze waarop de oudere Byzantijnse toondichters de modi (èchoi) hebben toegepast, zijn ook voor de geschiedenis van de vroeg-middeleeuwse zang in het Westen van zeer groot belang. In de Slavische Kerken heeft men vele elementen van de Byzantijnse kerkelijke zang overgenomen; vooral in de Russische koorboeken echter is van de acht modi weinig meer dan de naam overgebleven, die aan verschillende recitatieve wendingen wordt gegeven. Eerst in de 18de eeuw is in Rusland, naar Westers voorbeeld, de meerstemmige kerkzang ingevoerd, die ofwel uit harmonisaties van traditionele melodieën ofwel uit geheel nieuwe composities bestaat (Lwow, Bortnjanskij, Tsjaikowskij e.a.). Tegen het einde van de 19de eeuw zijn de Grieken begonnen het Russische voorbeeld na te volgen. Het gebruik van muziekinstrumenten, ook van het orgel, is in de kerken van de Byzantijnse ritus verboden.

II. Overige Oosterse Kerken. Naast de Kerken van de Byzantijnse ritus zijn er een aantal Oosterse Kerken, die in de 5de en 6de eeuw ontstaan zijn uit afsplitsingen ten gevolge van theologische geschillen en mede uit politiek verzet tegen het bestuur van het Oost-Romeinse rijk. Doordat de meeste dezer „Lesser Churches”, zoals ze wel worden genoemd, eeuwenlang in Islamietische landen een kwijnend bestaan hebben geleid, hebben deze gemeenschappen veel van haar oude luister verloren,

a. OOST-SYRISCHE GROEP. De leer van Nestorius — het onderscheid in Christus van een goddelijke en menselijke persoon, dat in 431 op de Kerkvergadering van Ephese veroordeeld werd vond aanhang bij de Oost-Syriërs. Mede wegens het feit, dat zij practisch buiten de grenzen van het Oost-Romeinse rijk leefden (het tegenwoordige Irak en N.-Perzië), constitueerden zij zich tot een onafhankelijke Kerk. Ook na haar afscheiding heeft deze NESTORIAANSE KERK tot ver in de Middeleeuwen een grote uitbreiding gehad; de door haar gestichte gemeenten in China en Centraal-Azië zijn eerst in de woelingen van de 4de eeuw ten onder gegaan. Slechts de belangrijke Christengemeenten in het Zuiden van India, die waarschijnlijk reeds voor de afscheiding der Nestorianen waren gesticht (volgens de overlevering door de apostel Thomas) en eerst later onder de invloed van de Perzische Kerk zijn gekomen, zijn blijven bestaan. Sinds de 16de eeuw is het grootste deel van wat van de Oost-Syrische Kerk is overgebleven in gemeenschap met de Kerk van Rome. Zij worden CHALDEEËN genoemd (140000) en worden thans bestuurd door de patriarch van Babylon, die te Mossoel resideert. Aan het hoofd van de NESTORIANEN (80 000) staat de katholikos van Kotsjannes in Koerdistan. Een groot gedeelte van de Syrische Christenen in India heeft zich na de komst van de Portugezen in de 16de eeuw bij de Katholieke Kerk aangesloten (MALABAR-CHRISTENEN of Thomaschristenen). Een ander gedeelte heeft in de 17de eeuw aansluiting bij de monophysietische Jacobieten gezocht (thans ca. 700 000). Sinds 1930 is ook van hen een belangrijke groep katholiek geworden; men noemt hen Syro-Malankaren. Te zamen met de Christenen van de Malabar-kust vormen zij een getal van 947 000.

Nestorianen, katholieke Chaldeeën en Syro-Malabaren volgen de (nog altijd in het Syrisch gevierde) oude Oost-Syrische ritus, die, vergeleken met de andere Oosterse ritussen, een zeer archaïsch karakter bezit. De Jacobieten en de geünieerde Syro-Malankaren volgen de West-Syrische of Antiocheense ritus; beide groepen bedienen zich daarbij van de inheemse Indische taal, het Malayalam.

b. INHEEMSE KERKEN VAN SYRIË, EGYPTE EN ETHIOPIË.

Meer nog dan de leer van het Monophysitisme (in Christus domineert één, de goddelijke, natuur), veroordeeld op de Kerkvergadering van Chalcedon in 451, heeft de afkeer van de Rijkskerk vele Syrische en Egyptische Christenen in de loop van de 5de eeuw tot het stichten van eigen kerkelijke gemeenschappen gebracht.

Het patriarchaat van Antiochië der afgescheiden West-Syriërs (naar hun eigenlijke organisator JACOBIETEN genoemd) telt nog slechts ongeveer 80 000 gelovigen (afgezien van de bovengenoemde Jacobieten in India). Een even groot aantal Christenen is onderhorig aan het katholieke Syrische patriarchaat, dat bestaat sinds 1662. Geheel katholiek is de gemeenschap der MARONIETEN (ca. 370 000), die haar centrum in het gebied van de Libanon heeft en die zich in de 7de eeuw van de Jacobieten schijnt te hebben afgesplitst.

De inheemse Kerk in Egypte wordt gewoonlijk die der KOPTEN genoemd. Ook hier bestaat sinds lange tijd naast het monophysietische patriarchaat van Alexandrië (900 000) een groep die gemeenschap met de Kerk van Rome onderhoudt (65 000). De christelijke bevolking van ETHIOPIË , wier Kerk vanuit Egypte is gesticht en die de Kopten in hun afscheiding is gevolgd, wordt op 4 millioen geschat (35 000 geünieerden). De zetel van Addis-Abeba is eerst in de allerjongste tijd geheel van die van Alexandrië onafhankelijk geworden.

In al deze Kerken worden de oude inheemse kerkgebruiken gevolgd, die zich weliswaar na de afscheiding nog verder hebben ontwikkeld en enkele invloeden van de Melkietische liturgie hebben ondergaan, maar die in structuur nog vrij getrouw de 5de-eeuwse ritus van de patriarchaten Antiochië en Alexandrië vertegenwoordigen. Het zijn de West-Syrische ritus (ook wel Antiocheense ritus genoemd), de enigszins daarvan afwijkende ritus der Maronieten, de Alexandrijnse ritus der Kopten en de daaraan verwante ritus der Ethiopiërs (welke echter ook door de Syrische kerkgebruiken schijnt beïnvloed te zijn). De grondstructuur van de eucharistische viering volgens de West-Syrische en Maronietische ritus is die van de jongere Antiocheense vorm der zgn. Jacobusliturgie. Typerend voor de West-Syrische ritus is het grote aantal anaphorae; bij de afgescheiden Jacobieten zijn er meer dan vijftig in gebruik, die voor het grootste deel eerst door latere kerkelijke schrijvers zijn samengesteld. In de Alexandrijnse ritus heeft de eucharistische viering de vorm van de oude Marcusliturgie bewaard.

Ook de liturgie van de Ethiopiërs wordt gekenmerkt door een groot aantal anaphorae. Als liturgische talen gebruikt men resp. Syrisch en Koptisch (beide veelal sterk vermengd met Arabisch) en Ge’ez, de oude taal der Ethiopiërs.

c. ARMENIËRS. Een geheel eigen plaats nemen de Armeniërs in. Reeds omstreeks 300 was het Christendom in hun stamland de staatsgodsdienst. Ten gevolge van de afgesloten ligging heeft de Kerk er zich zelfstandig ontwikkeld; na de theologische twisten in de 5de eeuw heeft zij vrijwel geen betrekkingen met de Byzantijnse Rijkskerk meer onderhouden. Ten gevolge van deze situatie heeft de Armeense Kerk zich afzijdig gehouden van het concilie van Chalcedon, zonder nochtans in later tijd betrekkingen met de monophysietische gemeenschappen in Syrië en Egypte te onderhouden. Het contact van de meer westelijk gelegen Armeense bisdommen met de Kerk van Rome dateert uit de tijd van de Kruistochten. De katholieke Armeniërs staan sinds 1866 onder een eigen patriarch, die thans te Beyrouth resideert. Na de beruchte moordpartijen, die de Turken tussen 1894 en 1921 onder de christelijke Armeniërs hebben aangericht en waarbij volgens voorzichtige schattingen meer dan 700 000 slachtoffers zijn gevallen, bedraagt het aantal katholieke Armeniërs ongeveer 100 000. De afgescheiden Armeense Kerk, naar de grote geloofsverkondiger de H. Gregorius de Verlichter gewoonlijk de „Gregoriaanse Kerk” genoemd, telt thans ongeveer 2 500 000 Christenen. De meesten hunner wonen in de Armeense Sowjet-republiek ten Z. van de Kaukasus, waar ook hun eerste bisschop, de katholikos van Etsjmiadzin, verblijf houdt (zie ook Armeense Kerk).

Zowel de afgescheiden als de katholieke Armeniërs vieren de eredienst in de klassieke Armeense taal. De grondstructuur van hun liturgie is die van de oude Antiocheense ritus; invloeden uit Klein-Azië (Caesarea in Cappadocië) en uit Constantinopel hebben echter aan de Armeense ritus een geheel eigen karakter gegeven. Bovendien werden sinds de Middeleeuwen, eveneens door de afgescheiden Armeniërs enkele elementen van de Latijnse liturgie overgenomen

c. A. B.