Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ADAM

betekenis & definitie

betekent oorspronkelijk „mens”, maar is in het scheppingsverhaal gebruikt als eigennaam van de eerste mens. Etymologisch hangt de naam samen met „adamah” (Hebr., akkerland), omdat de mens uit het stof der aarde zou zijn gevormd.

Het N.T. ziet overeenkomst tussen Adam en Christus (Rom. 5 : 12-21, i Kor. 15 : 22, Luc. 3 : 23-38) en maakt hierbij gebruik van een oudtestamentische denkvorm. De bijbelse denkwijze kent nl. de zgn. „corporatieve persoonlijkheid”: een heel geslacht, zowel het verleden als het heden en de toekomst omvattend, handelt door één vertegenwoordiger er van en is in die ene vertegenwoordiger als het ware samengevat.

De geslachtelijke banden zijn daarbij geen hoofdzaak, gelijk bijv. blijkt uit deze woorden van Paulus: „Want niet allen, die afstammen van Israël, behoren tot Israël . . . niet de kinderen naar het vlees zijn de kinderen van God, maar de kinderen der Belofte worden als kroost beschouwd” (Rom. 9 : 68). De Bijbel ziet nu Adam en Christus als twee op elkaar gelijkende vertegenwoordigers van het mensdom: de eerste, die zondigde, hield alle mensen in zich vervat, zodat allen zondaars werden, terwijl de Tweede, die gehoorzaam was, eveneens allen omvat en daardoor allen kan heiligen.

Zeer zuiver beschreef dit de bisschop van Bitonto, Cornelius Mussus, op het concilie van Trente: „Wij waren allen in Adam, toen hij zondigde, voordat wij geboren waren; wanneer wij geboren worden, is Adam in ons. Zoals wanneer Christus voor ons geleden heeft, wij allen in Hem waren en zo onze zonden door Hem werden weggenomen” (verder zie Mens, Genesis, Zonde en Paradijs).

J. v. D.