Jules Grandgagnage

Schrijver op Ensie

Gepubliceerd op 26-08-2021

Ideeënleer

betekenis & definitie

In Plato's Ideeënleer is de idee pre-existent aan alle fenomenen en van een hogere orde. Het wordt nog meest beeldend besproken in zijn allegorie van de grot. Hij maakt er voor de eerste keer melding van in de Phaedo.

Plato stelde vast dat niets in de gewone wereld om hem heen perfect was. Niets was perfect mooi, of perfect goed of perfect waar. En toch, dacht hij, moest er iets bestaan waaraan de dingen hun schoonheid, goedheid en waarheid ontleenden. Dat, zo was zijn redenering, waren de 'Ideeën'. Een beter woord voor deze abstracte entiteiten zou 'Vormen' zijn. Het was aan deze Vormen dat de aardse dingen zich spiegelden, waar ze volgens Plato wel 'deel' aan kunnen hebben, zonder de perfectie van de Vorm te bereiken. Alleen de menselijke ziel kon, door middel van een soort leerproces (zie allegorie van de grot) dezelfde 'goddelijke' perfectie bereiken. Precies daarin zag Plato de taak van de filosoof.

Zijn redenering neemt ongeveer deze vorm aan:
- Alles om ons heen is vergankelijk, veranderlijk en dus onvolmaakt
- Wat onze zintuigen ons vertellen, heeft alleen betrekking op deze onvolmaakte objecten
- Aangezien een filosoof zich alleen bezighoudt met volmaaktheid (van waarheid, schoonheid, goedheid enz.) moet hij zich uitsluitend richten naar dat volmaakte.
- Dat volmaakte is de transcendente wereld der Ideeën
- Deze vormen kunnen alleen door het verstand aanschouwd en begrepen worden
- Alleen de filosoof is in staat om die opgang naar ware kennis te volbrengen.
- Bij uitbreiding is alleen de filosoof geschikt om de staat te leiden.

Plato verwerpt de zintuigen als tweederangs middel tot kennis. Alleen het verstand kan de 'Ideeën' schouwen. Wat we via onze zintuigen ervaren, zijn de onvolmaakte afspiegelingen van de onveranderlijke vormen.