Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zin

betekenis & definitie

I. m. (-nen) [Germ. sinnan, ergens heen gaan ; richting en Metf.]

1. opzicht : in die heelt hij gelijk.
2. manier, wijze, alleen in samenstellingen : alles-, andersenigs-, geens-, veelszins.

II. m.(-nen; -netje) [~ Lat.sensus < sentire, gewaarworden]

A. 1. Eig. zintuig : de -nen kunnen bedriegen; dat streelt de -nen.
2. Metn. vermogen om iets waar te nemen: de mens heeft vijf -nen nl. het gezicht,het gehoor, de reuk,de smaak en het gevoel.
B. [Metf. van A 2 nl. zin toegepast op een der hoofdvermogens van de ziel]
I. Eig.
1. zinnen, verstand : veel denken scherpt de -nen; waar zijn uw -nen? niet goed bio zijn -nen zijn; van zijn -nen beroofd zijn; zijn -nen bij elkaar houden; iemands -nen verwarren, maken dat hij niet goed meer denken kan; zijn -nen op iemand, iets zetten, er voortdurend aan denken of er verliefd, verzot op zijn of ernaar begeren streven. → haar, vos.
2. wil: handel naar je eigen -; je moet je eigen doen; hij heeft zijn gekregen.

II. Metn.

1. [van 11]
a. gedachte : dat schoot mij in de -; iets in de hebben, het van plan zijn; van - of -s zijn, van plan zijn.
b. mening, opvatting : zoveel hoofden, zoveel -nen; één, vereend van ik zal in die schrijven.
c. Taalk. in woorden uitgedrukte gedachte : een bestaat uit een onderwerp, (een koppelwoord) en een gezegde; een beknopte, elliptische-; bij-, hoofd-, volzin; een enkelvoudige, samengestelde -; een (on)afhankelijke -; een nevengeschikte, ondergeschikte -; een tussenzin; een samengetrokken -; aaneengeschakelde -nen; een kan bevestigend, ontkennend, gebiedend, mededelend, uitroepend, vragend, wensend zijn.
d. betekenis : ik begrijp, snap de van die woorden niet; de eigenlijke, figuurlijke van een woord; een woord in een verkeerde opvatten; een woord in engere, ruimere gebruiken, nemen; in de letterlijke van het woord; in de ruimste, volste van dat woord.
2. [van het inwendig gevoelsvermogen]
a. gevoel: voor het schone, het goede hebben; voor humor.
b. smaak : ieder zijn -; ’s mensen - of een mens zijn is 's mensen leven; ’t ging niet naar zijn -; gaat, is het naar uw -? het ieder naar zijn maken.
3. [van I 2] lust. trek, genoegen : hebben om iets te doen; ik heb daar geen in; ik heb er zoveel in als een dief in het hangen, ik heb er volstrekt geen zin in; in iemand hebben, in hem (haar) vallen, hem (haar) genegen zijn.

< >