Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 24-02-2020

zetel

betekenis & definitie

m. (-s; -tje) [~ zitten] datgene waar iemand op zit of iets op rust nl.

I. Eig. Deft. zitplaats, stoel: de koninklijke -.

Syn. ➝ bank.

II. Metn.

1. verblijfplaats van een vorst of een ander aanzienlijk persoon: de van een bisschop; de der regering.
2. plaats van vestiging: deze maatschappij heeft haar te Antwerpen.

< >