(zetelde, gezeteld)
I. (heeft) in een zetel doen zitten, zetten: iemand -.
II. (is)
1. gezeten zijn, zitten: God zetelt in ’t eeuwige licht.
2. gevestigd zijn, zich bevinden: de regering zetelt te Brussel, te 's-Gravenhage; de reinheid zetelt op zijn voorhoofd.