('uit) (werkte uit, heeft uitgewerkt)
1. met moeite werkend naar buiten brengen : iemand de deur -.
2. uitsnijden : het uitgewerkte gevest van een degen.
3. nauwkeurig bewerken : de schilder kan dit wat meer -.
4. tot stand brengen, uithalen : dat zal niet veel -. Syn. ➝ bewerken.
5. in details gereedmaken : een plan goed -.
6. oplossen : een vraagstuk, een wortelvorm -.
7. uitstuderen : een boek -.
8. (als) gevolg hebben : dat geneesmiddel zal niet veel -.
9. gedaan krijgen, invloed hebben : hij wist veel uit te werken.
10. uitgisten : dat bier moet eerst -.