('toe) (liet toe, heeft toegelaten)
1. toegang vergunnen: iedereen wordt toegelaten; ik mag niemand bij de zieke -.
2. aannemen: tot een eksamen -; er worden ieder jaar twintig kwekelingen toegelaten.
3. er zich niet tegen verzetten: oogluikend iets -; gij moogt aan uw kinderen niet alles -. Syn. ➝ dulden.
4. gunstig zijn: als het weer het toelaat.