Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

koffie

betekenis & definitie

('koffi) m. (...fiën) [Abessinische provincie Kaffa]

I. Eig.
1. zaden van de koffieboom: branden of roosteren; (on)gebrande -.
2. Inz.
a. gebrande koffiebonen: een baal malen.
b. gemalen poeder van gebrande koffiebonen: doe wat meer in de pot.

II. Metn.

1. drank uit gemalen koffiebonen bereid: sterke, slappe -; zetten, trekken, schenken; een kopje -; drinken; dat is geen klare -, daar zit wat achter; op de komen (bij iemand), komen koffiedrinken of ervan langs krijgen.
2. kan, kop met koffie: laat de maar komen.
3. tijd, waarop men gewoonlijk koffie drinkt: na de even uitlopen.
4. koffieboom: de groeit daar niet.

Enc. Koffie werd waarschijnlijk het eerst in Abessinië als genotmiddel gebruikt en vandaar naar Arabië (mokka) overgebracht. In 1534 kwam ze naar Konstantinopel; de Venetianen voerden ze in Italië in en 1645 was zij in dat land reeds algemeen in gebruik. In Marseille werd 1671 het eerste koffiehuis geopend, in Parijs iets later en in 1693 waren er 300 van die huizen in Londen. Van hieruit kwam het koffiedrinken naar de Nederlanden. In 1671 werden de eerste koffieplanten van Mokka naar Java meegenomen.

In de XVIIIde eeuw voerden Java en Ceylon de meeste koffie uit; thans beheerst Brazilië de koffiemarkt. De koffiebonen worden in draaiende trommels geroost en daarna tot poeder gemalen, dat met kokend water wordt afgetrokken; meestal wordt cichorei ter aanvulling gebezigd. Koffie werkt opwekkend en bevordert de spijsvertering, is echter in grote hoeveelheid, voor kinderen schadelijk. Als de beste soort geldt de mokkakoffie; ook de javakoffie is gewaardeerd.

< >