(pro'vinsi)v.(...ciën.-tje) [Lat.provincia]
1.administratief onderdeel van een groter geheel nl. a. van een staat: de negen Belgische, de elf Nederlandse ...ciën. b. van de Katolieke Kerk, bestaande uit een geheel van bisdommen : kerkprovincie, c. van een geestelijke orde: ordesprovincie. d. van een Protestantse Kerk, bestaande uit een geheel van klassen.
2.Uitbr. platteland : iemand uit de -.