('knellən) (knelde, heeft gekneld)
1. klemmen: zich de vinger -.
2. samendrukken en pijn veroorzaken: die schoen knelt hem; gij weet niet waar de schoen hem knelt, ook Fig. waar de oorzaak zit van zijn verdriet. Syn. klemmen, nijpen.
3. drukken : -de belastingen.