I. v. (-en) [~ klok] klokhen : een met tien kiekens.
II. bn. en bw. (-er, -st)
1. fiks, welgebouwd, gezond : -e kerels.
2. zich mannelijk gedragend : een ridder. Syn. → dapper.
3. schrander, wijs : een -e kop; een besluit.
4. sterk, groot ; een boek bestaande uit drie -e delen.