('kla:rən) (klaarde, geklaard)
I. (heeft)
1. helder maken : wijn, olie, suiker -.
2. zuiveren : gebruikte netten -.
3. klaarmaken : het anker -.
4. in orde maken : hij zal het wel -.
5. in-, uitklaren.
II. (is) helder worden : het bier zal wel -; het (weder) klaart; het begint te -, het wordt dag.