(kla:s) (Klazen; -je, -ken)
I. m.
1. Eig. mansnaam, → Niklaas.
2. klaas Metn. persoon : het is een olijke -. Gez. een houten -, stijf, droog mens; een lange -, lummel; een stijve -, stijve vent, hark; Vaak komt, de slaap.
II. v. vrouwennaam, ook: Nicolette, Nicolientje.