Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

kijker

betekenis & definitie

('kijkər) m. (-s; -tje)

I. Eig. hij die kijkt: veel s en weinig of geen kopers.

II. Metn.

1. [orgaan waarmede men kijkt] oog : blauwe, bruine, zwarte -s; brutale. geestige, heldere -; de ondeugd zag hem uit de -s.
2. [iets waarin of waardoor men kijkt] instrument bestaande uit een buis met lenzen, waardoor verwijderde onderwerpen als dichterbij worden waargenomen : -s richtten zich naar hem toe ; met een gewapend ; achromatische -; toneel-, verrekijker. Gez. buiten iemands blijven, zijn opmerkzaamheid niet trekken; Hollandse -, toneelkijker; iemand, iets in de hebben, doorzien wat men aan hem of eraan heeft; in de lopen, in 't oog lopen, de aandacht trekken in ongunstige zin.