m. (-ken)
1. Eig. lat of staander met knoppen, pennen of haken, om er kledingstukken aan te hangen: zijn jas aan de hangen. Gez. de waaraan iets wordt opgehangen, het middel om iets van de baan te schuiven; eraan hangen, (kleren die) aan iemands lijf hangen als aan een -, slap, los en slordig; in een vriendenkring dient alle gemaakte deftigheid aan de gehangen te worden, verwijderd te zijn.
2. Metf. zeer mager dier of mens: wat een -?