('kampən) [Lat. campus, vlakte] stad in Overijsel 7149 ha, 10.611 inw. Veeteelt, handel, scheepvaart, visserij, tabaks- en sigarennijverheid, metaalindustrie.
De bewoners van Kampen waren vroeger spreekwoordelijk bekend wegens hun onnozelheid, vandaar : die komt van –, gezegd van iemand die een dwaas onnozel stukje heeft gedaan.