o. (-n)
I. Eig. een der vier telkens wederkerende tijden, gedeelten van het jaar : de ...tij(d)en zijn lente, zomer, herfst en winter.Syn. seizoen.
II.Metf.
1. op een bepaalde tijd van het jaar wederkerende sterfdag: het van Oldenbarnevelt.
2. Kat. jaardienst: het van moeder zaliger.