Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

ivoor

betekenis & definitie

(i'vo:r) m. en o. [Fr. <Lat. eboreum] glanzend witte, duurzame en elastieke stof, waaruit de slagtanden van de olifant bestaan : van Afrika, Sumatra; driekwart van alle komt uit Afrika en Antwerpen is er de voornaamste markt van; tandjes als -; van vervaardigt men biljartballen en sieraden; van mammoeten en mastodonten heet fossiel het hard geworden kiemwit van sommige palmbomen, plantaardig -. Syn. elpenbeen.

< >