Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

olifant

betekenis & definitie

(’o:lifant) m. (-en; -je)

1. Eig. tot 5 m hoog dikpotig en dikhuidig snuitdier met grote kop, grote bladvormige oren, twee lange, dikke een weinig naar boven gekromde slagtanden van ivoor, dat in Afrika, Indië, op Ceylon en Sumatra leeft (Elephas africanus indicus): de heeft aan zijn beweeglijke snuit een vingervormig uiteinde waarmede hij kleine voorwerpen kan grijpen; de is tembaar en leerzaam; de -en blijven getrouw hij elkander. ➝ mug.
2. Metn. eertijds, ivoren blaas-, jachthoren: de van Roeland, de paladijn van Karel de Grote.
3. Metf. zwaar, log mens.

Enc. Te Gangala na Bodio, ten W. van Faradje in het N. O. van Belgisch-Kongo, bevindt zich een dressuurschool voor olifanten. Ieder jaar, in februari, gaat een gezelschap in die streek op jacht. Zodra men een kudde olifanten heeft bemerkt, wacht men tot er een windstilte intreedt of zorgt men dat de wind niet van de jagers af, in de richting van de dieren waait, want de olifanten hebben een buitengewoon scherpe reuk, maar een slecht gezicht. Voor het vangen van de dieren gebruikt men de lasso.

In 1947 werden 56 olifanten gevangen zonder dat een enkele jager ook maar een schrammetje opliep. Sedert 50 jaar worden olifanten gevangen in Belgisch-Kongo. Vroeger was de school te Api en ving men de dieren in speciaal daarvoor gegraven valkuilen; later bouwde men kooien van palissaden, waar men ze dan in dreef. De grote getemde olifanten worden voor zware arbeid gebruikt b. v. om bomen te verslepen, ploegen of andere landbouwwerktuigen te trekken. Andere olifanten worden naar de grote dierentuinen over de gehele wereld verzonden om daar, tot vermaak der kinderen, als rijtuig te dienen. Ook in Indië richt men olifanten tot werkdieren af, maar Gangala na Bodio is de enige olifantenschool in Afrika.

< >