('in)
I. (zag in, heeft ingezien)
1. naar binnen zien.
2. vluchtig inkijken : de kranten, een rekening -.
3. goed doorzien en verstaan : iets juist -; hij wil het maar niet -. Syn. → begrijpen.
4. beschouwen als : de toekomst donker -.
5. geduld hebben : ik zal het nog eens met hem -.
6. geduldig aanzien : iets nog zeker of enige tijd willen -.
II. o.
1. beschouwing, overlegging : bij nader -.
2. persoonlijke gedachte als gevolg van eigen waarneming : mijns, onzes -s ; naar zijn -. Syn. → bedunken.