Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

rekening

betekenis & definitie

('re:kəning) v. (-en; -etje)

I. Eig. het rekenen : interest-, kansrekening.

II. Metn.

1. opgave van geleverde goederen of verrichte werkzaamheden met het daarvoor te rekenen, te betalen bedrag : een maken, schrijven; een vragen, af doen, betalen, vereffenen, (voor) voldaan tekenen; hoge -en maken; een → lovende -; effen maakt goede vrienden; een sluiten; eevan twaalf posten; iets in brengen, op stellen; vereffening van een -. Gez. dat is voor mijn -, dat betaal ik of dat neem ik op mijn verantwoording of daar belast ik mij mede; een verkeerde maken, zich vergissen; geld op geven, in mindering, op afkorting; iets op iemandschrijven, ook Fig. het hem wijten, hem er de schuld van geven; nogal wat op zijn hebben, voor veel verantwoordelijk zijn of veel misdreven hebben; op kopen, op krediet, zonder dadelijk te moeten betalenpv ~ leveren, borgen; per slot van -, eindelijk, ten slotte of alles wel beschouwd; - en verantwoording geven, gedane uitgaven toelichten; houden met iets, het in aanmerking nemen; zijn erbij vinden, zijn voordeel. → kind, streep, zak.
2. papier met de rekening (II 1) erop ; steek die in een envelop.

< >