('in) (richtte in, heeft ingericht)
1. zo maken dat het voor een bepaald doel geschikt is : een rijtuig is een voertuig ingericht voor personenvervoer.
2. in orde maken : een woning keurig op iets (niet) ingericht zijn, er in zijn huis het nodige (niet) voor hebben.
3. aanleggen, regelen : je bent wijs genoeg om je leven zelf in te richten; iets goed -; alles erop om...