Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

herfst

betekenis & definitie

m. (-en) [~ Lat. carpere, vruchten plukken]

1. Eig. derde der vier jaargetijden, tussen zomer en winter: de duurt astronomisch van 23 sept. tot 21 dec., meteorologisch van begin sept. tot einde nov. voor het noordelijk halfrond. Syn. najaar.
2. Metf. oude dag : de des levens.

< >