('helling) v. (-en)
I. Eig.
het hellen, afwijken van de waterpasse lijn nl.
1. hellende, schuine stand : de van de weg is 1 op 100 m, op 100 m gaat hij 1 m de hoogte of de laagte in.
2. hoek die een lijn of vlak met het horizontaal vlak maakt : de der aardas.
II. Metn.
1. Algm. hellend, glooiend oppervlak : de van een →: berg oplopen. 2. Inz. schuins aflopende scheepswerf.