(he:n) bw. [hij]
1. ergens naar toe : gaat hij er niet –?
2. weg : ik ga –; – en terug; – en weer.
Opm. Heen vormt met werkwoorden scheidbare samenstellingen met de betekenis van :
1) verwijdering : heenbrengen; –draven;
2) verdwijning, vernietiging : heenbranden, –slinken;
3) voortzetting van een handeling of beweging : heendrijven, –leiden.
4) al maar door, er op los : heenbidden, –lezen.