I. bw.
1. in de richting van : hij kwam naar mij -.
2. tot een bepaalde grens : tot aan de brug -; tot nu -, tot op het ogenblik.
3. voortdurend : hij schreef, babbelde maar -.
4. vooruit: -, pak aan; -, werk op. Syn.he.
5. gesloten : het huis, de deur, het boek is -; een deur sloeg. → mond, oog. Syn. → dicht.
II. bn. gesloten : een -e deur, wagen.
Opm. Toe (I) vormt met veel werkwoorden scheidbare samenstellingen en betekent dan :
1. in de richting naar : toeroepen, riep toe, heeft toegeroepen.
2. tot aan, bij : toezenden, toedragen.
3. dicht ; toegooien, toeslaan.